Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:14956 - Rechtbank Den Haag - 12 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1495612 augustus 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.34371

geboren op [geboortedatum], van Marokkaanse nationaliteit, V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),

en

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

1. Bij besluit van 25 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw[1] opgelegd.

1.1. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

1.2. De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en heeft zich daar laten bijstaan door de waarnemer van zijn gemachtigde, mr. M. van Middelkoop. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:

(zware gronden) 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken; 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en de vreemdeling daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;

(lichte gronden) 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb[2] heeft gehouden;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

2.1. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.

Voortraject

3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.

Grondslag

4. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, omdat op 14 augustus 2015 zijn verblijfsvergunning is ingetrokken en aan hem een terugkeerbesluit is opgelegd. Tevens is op 10 november 2023 een aanvullend terugkeerbesluit naar Marokko opgelegd. Eiser valt daarom onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel is derhalve op de juiste grondslag opgelegd.

Gronden

5. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3b, 3c, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.

Lichter middel

6. Eiser voert aan dat aan hem een lichter middel dan de maatregel van bewaring had moeten worden opgelegd. Hij stelt dat hij zich altijd heeft gemeld bij AVIM sinds hij in Nederland verblijft en dat hij bij zijn vriendin [naam] in [plaats] kan verblijven.

6.1. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Bovendien is aan eiser in 2022 al een lichter middel opgelegd in de vorm van een meldplicht, maar toen is niet gebleken dat hij actief werkte aan zijn vertrek. De stelling van eiser dat hij zich altijd heeft gemeld bij AVIM, leidt gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel. Dit geldt ook voor de stelling dat eiser kan verblijven bij zijn vriendin, temeer nu niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn vriendin. Daarnaast constateert de rechtbank dat eiser geen medische omstandigheden heeft kenbaar gemaakt.

Voortvarendheid 7. Eiser is van mening dat de minister niet voldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Zo had de minister hem al vaker kunnen spreken en had de minister al eerder een lp-aanvraag kunnen doen. Ten aanzien van de lp-aanvraag van 17 juli 2024 stelt eiser dat er eerder op dossierniveau had moeten worden gerappelleerd.

7.1. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De minister heeft op de zesde dag van de inbewaringstelling, namelijk op 30 juli 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Op 17 juli 2024 is voor eiser al een lp-aanvraag gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten, waarna er met regelmaat is gerappelleerd. Sinds de inbewaringstelling is eenmaal op dossierniveau gerappelleerd, wat de rechtbank op dit moment tijdig en voldoende vindt.

Zicht op uitzetting 8. Eiser is tot slot van mening dat er geen zicht op uitzetting bestaat, omdat de lp-aanvraag al zo lang geleden is en er nog geen reactie is gekomen van de Marokkaanse autoriteiten.

8.1. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2025, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt.[3] De rechtbank is verder niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven geen lp[4] voor eiser te zullen afgeven.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Vreemdelingenwet 2000.

Vreemdelingenbesluit 2000.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219.

Laissez-passer.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Vreemdelingenbesluit 2000.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219.

Laissez-passer.