Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:14947 - Rechtbank Den Haag - 12 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1494712 augustus 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.35261

geboren op [geboortedatum], van Bulgaarse nationaliteit, V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. N. Birrou),

en

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

1. De minister heeft op 2 juli 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw[1]opgelegd.

1.1. De minister heeft de rechtbank op 30 juli 2025 in kennis gesteld van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

1.2. De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en heeft zich aldaar laten bijstaan door zijn gemachtigde. Op de rechtbank in Groningen is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Overwegingen

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:

(zware gronden) 3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken; 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en de vreemdeling daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; (lichte gronden) 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

2.1. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.

Voortraject

3. De rechtbank stelt vast de eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.

Grondslag

4. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft: bij besluit van 20 mei, uitgereikt op 30 mei 2025, is vastgesteld dat hij geen Unierechtelijk verblijfsrecht heeft. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddelen ingesteld en heeft Nederland niet verlaten. Eiser valt daarom onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd.

Gronden

5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de minister de zware en lichte gronden terecht aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

Lichter middel

6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op zijn rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.

6.1. Ten aanzien van eisers medische omstandigheden, te weten de metalen pinnen in zijn armen, heeft de minister terecht overwogen dat eiser zich hiervoor zo nodig kan wenden tot de medische dienst in het detentiecentrum. Deze gestelde medische omstandigheden van eiser staan niet aan de bewaring in de weg: van detentieongeschiktheid is niet gebleken.

6.2. Voor zover eiser een beroep doet op de conclusie van A-G Spielmann van 1 augustus 2025, stelt de rechtbank vast dat eiser zijn beroep hierop niet nader heeft onderbouwd zodat deze beroepsgrond al daarom faalt. De enkele opmerking dat er een beroep op de conclusie wordt gedaan is onvoldoende.

Voortvarendheid

7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank stelt vast dat de minister op 8 juli 2025, 10 juli 2025 en 1 augustus 2025 vertrekgesprekken heeft gevoerd met eiser. Op 8 juli 2025 is de aanvraag van een laissez-passer opgestart en op 6 augustus is er gerappelleerd bij de Bulgaarse autoriteiten. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.

Zicht op uitzetting

8. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw en het Unierecht indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Bulgarije in het algemeen niet ontbreekt. Ook zijn er geen aanknopingspunten dat Bulgarije niet binnen een redelijke termijn aan eiser een vervangend reisdocument zou kunnen verstrekken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Vreemdelingenwet 2000.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.