Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:14943 - Rechtbank Den Haag - 11 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1494311 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.31116 en AWB 25/14771

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum], van Syrische nationaliteit, V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. V.M. Oliana),

en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eiser. Het eerste beroep is gericht tegen het besluit van het COa van 27 juni 2025, waarbij het COa heeft besloten om eiser per 27 juni 2025 in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit).[1] Het tweede beroep is gericht tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw[2] op te leggen (de vrijheidsbeperkende maatregel). Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

1.1. Eiser heeft op 1 augustus en 6 augustus 2025 gronden van beroep ingediend. Het COa heeft een verweerschrift overgelegd.

1.2. Eiser heeft op 21 juli 2025 de opvang vrijwillig verlaten. De minister heeft vervolgens de vrijheidsbeperkende maatregel op 22 juli 2025 opgeheven.

1.3. De rechtbank heeft de beroepen op 8 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten. Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank volgt niet het betoog van het COa dat het beroep tegen het plaatsingsbesluit niet ontvankelijk is, omdat de gronden daartegen te laat zouden zijn ingediend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het plaatsingsbesluit en uit het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel blijkt duidelijk dat de in dat dossier ingediende gronden van eiser tegen het plaatsingsbesluit zijn gericht. Gezien de samenhang van beide zaken, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om het beroep tegen het plaatsingsbesluit niet inhoudelijk te behandelen.

2.1. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroepsgronden niet slagen, verklaart de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij hiertoe komt.

De feitelijke grondslag van het plaatsingsbesluit en de kwalificatie van het incident 3. Eiser voert aan dat de feitelijke grondslag van het plaatsingsbesluit niet juist is. Uit de beschrijving kan niet worden opgemaakt wat er precies met de koffiebeker is gebeurd en of eiser die bewust met kracht heeft stukgegooid richting een COa-medewerker. Daarom stelt het COa zich ten onrechte op het standpunt dat eiser gebruik heeft gemaakt van een wapen.

3.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is in de motivering van het plaatsingsbesluit en de daarbij gevoegde bijlage, het incident op 17 juni 2025 op het AZC te Almere waarbij eiser betrokken was, voldoende concreet en feitelijk beschreven. Uit de verslaglegging kan worden opgemaakt dat eiser op enig moment begon te schreeuwen en een glazen mok richting een COa-medewerker gooide; de COa-medewerker werd net niet door de mok werd geraakt. De mok kwam tegen de muur aan en brak, als gevolg waarvan er glasscherven op de COa-medewerker terecht kwamen. Daarna liep eiser op een intimiderende manier af op de COa-medewerkers en dreigde het AZC in brand te steken en te laten zien waartoe hij in staat is. Één van de COa-medewerkers zag zich genoodzaakt om andere bewoners uit de situatie te verwijderen uit angst voor escalatie. Eiser bleef dreigende taal gebruiken, ook tegen een andere medewerker die was opgeroepen vanwege het incident. Eiser heeft zich uiteindelijk afgezonderd. Toen een COa-medewerker eiser een tijdje later buiten aantrof, dreigde eiser dat hij de maffia kende en dat hij wist hoe hij de medewerker moest pakken. De medewerker is hierop voor zijn eigen veiligheid naar binnen gegaan.

3.2. Uit de beschrijving blijkt naar het oordeel voldoende dat eiser een glazen mok richting een COa-medewerker heeft gegooid. Eisers stelling dat hij dit niet bewust met kracht heeft gedaan, is voor de kwalificatie van het incident niet van belang. Hoewel de rechtbank met eiser van oordeel is dat het COa ten onrechte aangeeft dat eiser gebruikt zou hebben van een wapen, heeft het COa het incident, tezamen met de andere handelingen van eiser, die door eiser niet zijn bestreden, gelet op het Maatregelenbeleid COa terecht gekwalificeerd als een incident met grote impact. Het betreft immers agressie en geweld tegen medebewoners en/of derden, waaronder COa medewerkers, met een grote impact vanwege eisers gedrag met als doel de ander te kleineren of te bedreigen en eisers gedrag met als doel de ander fysieke schade toe te brengen.

Afwegingskader 4. Eiser voert verder aan dat het COa bij het nemen van het plaatsingsbesluit onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische en psychische gesteldheid. Eisers psychische problemen kunnen worden afgeleid uit de onjuiste antwoorden die eiser heeft gegeven bij de toelichting op het incident, en uit het signaleren bij GZA. Ook stelt eiser dat bij de voorbereiding van het besluit tot vrijheidsontneming niet voldoende is doorgevraagd door de minister naar zijn medische omstandigheden. Eiser betoogt voorts dat zijn persoonlijke omstandigheden niet in de afweging zijn betrokken. Eiser is pas na lang verblijf in de opvang overlastgevend gedrag gaan vertonen. De minister houdt onvoldoende rekening met de moeilijke omstandigheden waarin eiser verkeert en biedt eiser hiervoor eveneens onvoldoende passende steun. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn betoog en medische situatie een schriftelijk overzicht journaalregels over de periode 14 augustus 2024 t/m 23 juli 2025 overgelegd.

4.1. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het COa in overeenstemming met het Maatregelenbeleid, deugdelijk gemotiveerd het plaatsingsbesluit heeft genomen. Volgens het Maatregelenbeleid wordt een HTL-maatregel overwogen in geval van meerdere incidenten met een grote impact, of één incident met een zeer grote impact. Het COa heeft deugdelijk gemotiveerd dat dit niet het eerste incident is waarbij eiser betrokken is, maar dat sprake is van een opeenstapeling van incidenten, waaronder ook meerdere met een grote impact. Eerdere maatregelen hebben geen effect gehad op het gedrag van eiser. De rechtbank overweegt verder dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen contra-indicatie vormden voor het opleggen van het plaatsingsbesluit. De medische problemen van eiser, te weten de problemen met zijn bloeddruk, zijn knieën en zijn psychische gesteldheid, vormden geen contra indicatie voor plaatsing in de HTL: zowel de huisarts als de GZA hadden geen bezwaren tegen de plaatsing van eiser in de HTL. Nergens uit blijkt dat het COa niet voldoende heeft doorgevraagd en het plaatsingsbesluit niet zorgvuldig zou hebben voorbereid Eisers enkele stelling dat hij onvoldoende passende steun krijgt of zal krijgen, faalt bij gebrek aan onderbouwing daarvan. De rechtbank acht dit ook niet aannemelijk en gaat ervan uit dat eiser in de HTL voldoende toegang heeft tot psychische en medische zorgverlening. Ook uit de door eiser overgelegde stukken blijkt niet dat de plaatsing in de HTL onrechtmatig is geweest.

5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is.

De vrijheidsbeperkende maatregel

6. De rechtbank stelt vast dat in het beroep tegen de maatregel wordt verwezen naar het beroep tegen het plaatsingsbesluit. Nu de beroepsgronden tegen het plaatsingsbesluit niet slagen en eiser geen zelfstandige beroepsgronden naar voren heeft gebracht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, is ook het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond.

Conclusie

7. De beroepen tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel zijn ongegrond. Dat betekent dat het opleggen van het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel rechtmatig is geweest. Gelet daarop wordt eisers verzoek om schadevergoeding afgewezen en bestaat er ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier, op 11 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.


Voetnoten

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.