ECLI:NL:RBDHA:2025:14878 - Rechtbank Den Haag - 8 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3706
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
(gemachtigde: C. Schravesande).
Inleiding
Met het besluit van 31 augustus 2023 heeft verweerder eiser per 13 juni 2023 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd.
Met het besluit van 8 april 2024 (het bestreden besluit) is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Hierna heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, waarbij als bijlage is meegestuurd het rapport van 13 augustus 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.
Totstandkoming van het besluit
1.1. Eiser is bekend met rugklachten en psychische klachten. Ook is hij bekend met slaapapneu, OSAS, waardoor hij slaapproblemen heeft. Laatstelijk was hij van 30 januari 2019 tot en met 9 september 2019 werkzaam. Op 6 september 2019 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. In het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek op 20 september 2021 respectievelijk 10 november 2021 plaatsgevonden. Naar aanleiding van de uitkomst van die onderzoeken is bij besluit van 11 november 2021 aan eiser per 3 september 2021 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2. In het kader van die beoordeling is eiser geschikt geacht voor de geduide functies: SBC-code 111180: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten), SBC-code 111160: textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) en SBC-code272942 : productiemedewerker confectie, kleermaken. Als reserve functies zijn geduid de functies: SBC-code 315133: administratief medewerker (document scannen) en SBC-code 111171: productiemedewerker metaal en elektro-industrie.
1.3. Hierna is aan eiser ingevolge de Werkloosheidswet (WW) een uitkering toegekend. Nadien heeft eiser zich meerdere keren ziek gemeld, naar aanleiding waarvan bij medische onderzoeken telkens is geoordeeld dat eiser geschikt is voor de onder 1.2. geduide functies. Verder komt uit de stukken naar voren dat verweerder eiser bij brief van 7 juni 2023 heeft meegedeeld dat zijn WW-uitkering afloopt en deze uitkering per 14 juli 2023 stopt.
1.4. Uit het dossier komt naar voren dat eiser tegen alle hierboven genoemde besluiten over zijn WW-, ZW- en WIA-uitkeringen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Deze besluiten staan daarom in rechte vast en zijn daarmee onherroepelijk.
1.5. Op 13 juni 2023 heeft eiser zich wederom ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Nadat de verzekeringsarts op 30 augustus 2023 een medisch onderzoek heeft verricht en eiser onveranderd voor de geduide functies geschikt heeft geacht, heeft verweerder het primaire besluit genomen. Dit besluit heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd.
-
Aan het bestreden besluit heeft verweerder het rapport van de verzekeringsarts b&b van 4 april 2024 ten grondslag gelegd. Hierin heeft deze arts geconcludeerd dat de beperkingen van eiser niet anders zijn dan die ten tijde van de WIA-beoordeling, zodat hij geschikt is voor de geduide functies en per 13 juni 2023 geen recht heeft op een ZW-uitkering.
-
Eiser heeft aangevoerd dat bij hem zowel lichamelijk als psychisch sprake is van een meervoudige problematiek. Hiermee is onvoldoende rekening gehouden. Eiser kan zich vooral niet verenigen met het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat er geen medische redenen zijn voor een urenbeperking. Hierover is gesteld dat de slaapapneu ten tijde van einde wachttijd al bekend was en eiser toen al een CPAP apparaat gebruikte. Eiser is van mening dat de verzekeringsartsen de ernst en de gevolgen van de aandoening OSAS hebben onderschat. Deze aandoening is bij het vaststellen van de beperkingen van eiser onvoldoende vertaald en is er ten onrechte geen urenbeperking in aanmerking genomen. De longarts heeft vastgesteld dat eiser snel vermoeid is bij inspanning. Dit is het gevolg van de slaapproblemen van eiser. Daarnaast heeft eiser ernstige psychische klachten die de vermoeidheid versterken. Daardoor is eiser niet in staat om 8 uur per dag, 40 uur per week te werken. Dat eiser al een CPAP gebruikte, is geen reden om aan te nemen dat de medische situatie van eiser niet is veranderd of dat de beperkingen ten tijde van de EZWB-beoordeling niet zijn onderschat. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser de brief van 31 januari 2024 van de revalidatiearts overgelegd, waarin is vermeld dat eiser slecht slaapt door pijn en de OSAS. Volgens eiser volgt uit die brief dat bij hem sprake is van een stoornis in de energiehuishouding hetgeen het gevolg kan zijn van uiteenlopende klachten. De meervoudige problematiek leveren bij eiser een verminderde mogelijkheid tot recuperatie op en rechtvaardigen naar de mening van eiser een urenbeperking volgens de Standaard Duurbelastbaarheid. Eiser heeft verzocht om een deskundige te raadplegen.
Ter ondersteuning van zijn beroep heeft eiser de brieven van 31 januari 2024 en 2 mei 2024 van de revalidatiearts respectievelijk neuroloog overgelegd.
- Ter zitting heeft eiser desgevraagd meegedeeld dat hij de klachten aan zijn handen pas tijdens de hoorzitting op 29 januari 2024, waarbij de verzekeringsarts b&b aanwezig was, onder de aandacht heeft gebracht, zodat deze klachten na de datum in geding zijn geclaimd. Eiser heeft ter zitting verder gezegd dat de beroepsgronden met betrekking tot de klachten aan zijn handen vervallen en geen bespreking behoeven.
5.1. Met betrekking tot de overige beroepsgronden van eiser, overweegt de rechtbank het volgende.
5.2. Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
5.3. Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een WIA-beoordeling heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt volgens vaste rechtspraak dat een weigering van een ZW-uitkering niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
5.4. Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen.
5.5. Als uitgangspunt geldt dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeids-ongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.6. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en eiser op 30 augustus 2023 zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Hierover en over de medische situatie van eiser heeft deze arts op 31 augustus 2023 uitgebreid gerapporteerd. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte medische bezwaren de bevindingen van de primaire verzekeringsarts beoordeeld. Ook de verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht en was deze arts tijdens de hoorzitting aanwezig was. Daarnaast heeft deze arts informatie verkregen van de behandelend sector. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig plaatsgevonden.
6.1. Er is evenmin aanleiding om het medisch oordeel voor onjuist te houden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
6.2. De primaire verzekeringsarts heeft op basis van de bevindingen uit een onderzoek vastgesteld dat eiser zich voorafgaand aan de ziekmelding, die hier voorligt, meerdere keren ziek heeft gemeld met steeds dezelfde klachten en elke keer geschikt is geacht voor de geduide functies. De primaire verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er wel beperkingen zijn ten gevolge van ziekte, maar dat deze ongewijzigd zijn ten opzichte van de WIA-beoordeling in 2021. Deze arts heeft geconcludeerd dat eiser per 13 juni 2023 onveranderd geschikt is voor de geduide functies. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte medische bezwaren de bevindingen van de primaire verzekeringsarts beoordeeld. Deze arts heeft in het rapport van 2 april 2024 geoordeeld dat uit de door eiser overgelegde aanvullende medische gegevens niet blijkt dat de geduide functies niet passend zouden zijn. Uit deze medische informatie blijkt dat eiser al langere tijd bekend is met rugklachten vanwege artrose en bij hem sprake is van forse discusdegeneratie. De pijnklachten in de rug van eiser zijn verklaarbaar, maar van ingezakte wervels is geen sprake. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b vastgesteld dat bij radiologisch onderzoek van het bekken, de heupen en het rechter kniegewricht geen afwijkingen zijn gevonden. Ten aanzien van de rechter schouder is er een beeld van AC artrose die de klachten verklaren. De verzekeringsarts b&b heeft daarom vastgesteld dat er beperkingen zijn ten aanzien van de rug en rechter schouder, maar dat deze geen aanleiding geven voor een urenbeperking. Eiser kan immers van houding wisselen, zitten, staan en lopen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de belasting van de rug in de functies gering is.
6.3. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b geoordeeld dat de slaapapneu ten tijde van de einde wachttijd bekend was en eiser toen al het CPAP apparaat gebruikte. Dit is niet veranderd. Daarom ziet de verzekeringsarts b&b in die klachten ook geen belemmeringen voor eiser om de geduide functies uit te oefenen. Daarbij is betrokken dat de longarts in zijn brief van 31 augustus 2023 heeft geconcludeerd dat er bij eiser sprake is van dyspnoe na Covid, maar dat er geen objectiveerbare pulmonale afwijkingen zijn gevonden. De longarts heeft verder geconstateerd dat er bij eiser sprake is van gewichtstoename en inactiviteit, en eiser daarom heeft geadviseerd om aan beweging te doen. Ook heeft de verzekeringsarts b&b vastgesteld dat opvallend is dat eiser nog steeds en dus al jaren de medicatie oxycodon gebruikt, waardoor afhankelijkheid is ontstaan. Dit kan de ademhaling vertragen met mogelijk slaapapneu tot gevolg. Voorts heeft deze arts in aanmerking genomen dat de huisarts eiser al heeft verwezen naar de pijnpoli om zijn medicatie beter in te stellen en mogelijk de revalidatiearts eiser mogelijk kan helpen om uit deze vicieuze cirkel te komen. De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat er bij heroverweging geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medisch oordeel en eiser daarom op de datum in geding in staat is om de geduide functies uit te oefenen.
6.4. Uit deze onderzoeken zijn voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor eiser geldende beperkingen te kunnen komen. De verzekeringsartsen hebben aan alle klachten van eiser aandacht besteed en deze betrokken bij het medisch oordeel.
6.5. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b in het in beroep overgelegde rapport van 13 augustus 2024 toereikend heeft gemotiveerd dat eiser niet voldoet aan de indicaties van de Standaard verminderde arbeidsduur. Eiser heeft ook geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat een medische urenbeperking in zijn geval geïndiceerd is. Er is derhalve geen grond om een urenbeperking aan te nemen.
6.6. De door eiser gestelde verslechtering blijkt niet uit de rapportage van 4 april 2024. Die verergering blijkt evenmin uit de informatie van de longarts van augustus 2023. Daarbij wijst de verzekeringsarts b&b ook er ook nog op dat nog geen informatie van het slaapcentrum waarnaar eiser is verwezen, is verkregen. Daarom brengt de door eiser in beroep ingebrachte medische informatie volgens de verzekeringsarts b&b geen verandering in het medisch oordeel dat eiser op 13 juni 2023 voor de geduide functies geschikt is.
6.7. In wat eiser heeft aangevoerd vindt de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Daarom is er ook geen aanleiding om een deskundige te raadplegen, zoals door eiser verzocht. Voor zover de medische gezondheidssituatie van eiser na de datum in geding zou zijn verslechterd kan daarmee in deze zaak geen rekening worden gehouden.
6.8. Gelet op de geschiktheid van eiser voor de geselecteerde functies en gelet op de mate van arbeidsongeschiktheid die hieruit voortvloeit is voldaan aan de in 5.3 en 5.4 genoemde voorwaarden. Verweerder heeft dus terecht geweigerd eiser per 13 juni 2023 een ZW-uitkering toe te kennen.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.