Uitspraak inhoud

Team handel

Zaak-/rolnummer: C/09/678733 / HA ZA 25-77

Vonnis van 23 juli 2025

in de zaak van

[eiser] te [woonplaats] , eiser, hierna te noemen: [eiser] , advocaat: mr. B.E.C. Quist,

tegen

**[gedaagde] B.V.**te [vestigingsplaats] , gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde] , advocaat: mr. Ph. Ekering.

1 De procedure

1.1. Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:

  • de dagvaarding van 9 september 2024 met producties 1 tot en met 11;

  • het tussenvonnis van de kantonrechter in het incident van 18 december 2024 met zaak- en rolnummer 11319381 \ RL EXPL 24-17677;

  • het aanvullende vonnis van 8 januari 2024;

  • de conclusie van antwoord van 19 maart 2025 met producties 1 tot en met 10.

1.2. De mondelinge behandeling heeft op 12 juni 2025 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Bij gelegenheid van deze zitting heeft [eiser] nog een productie 12 ingediend.

1.3. Op verzoek van de rechtbank heeft [eiser] op 2 juli 2025 een akte van cessie overgelegd. [gedaagde] heeft hier op 10 juli 2025 op gereageerd.

2 De feiten

2.1. [eiser] is bestuurder van L.A. [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ).

2.2. [gedaagde] is een bedrijf dat zich richt op de handel en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s.

2.3. [bedrijfsnaam] en [gedaagde] hebben op 16 april 2022 een koopovereenkomst gesloten voor een Skoda Enyaq Coupé iV RS iV met kenteken R-104-ZR (hierna: de auto) voor een prijs van € 62.358,42 (hierna: de overeenkomst).

2.4. De auto is op 7 januari 2023 geleverd.

2.5. Op 20 juni 2023 is de auto betrokken geraakt bij een aanrijding.

2.6. In november 2023 heeft [eiser] zich bij [gedaagde] gemeld met problemen aan de auto. In de daaropvolgende periode heeft [eiser] meerdere meldingen gedaan en zijn door [gedaagde] werkzaamheden aan de auto uitgevoerd.

2.7. Namens [eiser] is bij brief van 6 maart 2024 de overeenkomst ontbonden en wordt [gedaagde] gesommeerd de koopprijs terug te betalen. [gedaagde] heeft bij brief van 15 maart 2024 aangegeven dat [eiser] geen beroep op ontbinding toekomt.

3 Het geschil

3.1. [eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair voor recht verklaart dat de overeenkomst per 6 maart 2024 buitengerechtelijk is ontbonden en subsidiair dat de overeenkomst alsnog wordt ontbonden. Daarnaast vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 62.358,42 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2024 en € 1.692,29 aan buitengerechtelijke kosten. Dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.2. [eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag dat de auto niet de eigenschappen bezit die hij op grond van de overeenkomst mocht verwachten, zoals bedoeld in artikel 7:17 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [eiser] vordert daarom ontbinding van de overeenkomst met een terugbetalingsverplichting van de koopprijs.

3.3. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van diens vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

3.4. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

De vordering van [bedrijfsnaam] is gecedeerd aan [eiser]

4.1. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de vordering van [eiser] niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De reden daarvoor zou zijn dat de dagvaarding door [eiser] in persoon is uitgebracht en niet namens zijn holding. In het tussenvonnis van 18 december 2024 is geoordeeld dat [eiser] bij de aankoop van de auto niet heeft gehandeld als privépersoon. De vorderingen kunnen daarom niet door [eiser] als privépersoon worden ingesteld. Daarnaast betwist [gedaagde] de datum van de later ingebrachte akte van cessie. Ten eerste komt de cessie niet terug in de dagvaarding. Daarnaast staat de auto staat nog steeds op naam van [bedrijfsnaam] . Dat zou niet logisch zijn als de vordering in de tussentijd aan [eiser] zou zijn gecedeerd. Bovendien past dit niet bij de e-mail van 24 april 2025 van [eiser] aan [gedaagde] , waarbij [gedaagde] namens [bedrijfsnaam] in gebreke is gesteld.

4.2. De rechtbank oordeelt als volgt. [eiser] is aanvankelijk uitgegaan van een consumentenkoop en heeft op die grond een dagvaarding in persoon uitgebracht, waarna de zaak is aangebracht bij de kantonrechter. [gedaagde] heeft bij incident gevorderd dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart omdat geen sprake is van een consumentenkoop. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser] niet heeft gehandeld als een natuurlijk persoon, maar de auto door zijn holding, [bedrijfsnaam] , is gekocht. De incidentele vordering van [gedaagde] is daarom toegewezen en de zaak is verwezen naar deze rechtbank.

4.3. Nu [bedrijfsnaam] partij is bij de overeenkomst, kunnen vorderingen die uit die overeenkomst voortvloeien in beginsel uitsluitend door haar ingesteld worden. Een dergelijke vordering kan op grond van artikel 3:94 lid 1 BW worden overgedragen. Daarvoor zijn vereist dat een mededeling wordt gedaan aan de persoon tegen wie de rechten kunnen worden uitgeoefend en een daartoe bestemde akte. Tussen partijen staat vast dat er mededeling van de cessie aan [gedaagde] is gedaan. De vraag is of er ook sprake is van een rechtsgeldige akte.

4.4. Uit de later door [eiser] verstrekte akte blijkt – kort gezegd – dat [bedrijfsnaam] alle rechten en vorderingen die voortvloeien uit de overeenkomst, overdraagt aan [eiser] . Deze akte is gedateerd op 20 januari 2025. Deze akte is logischerwijs niet genoemd in de dagvaarding van 9 september 2024. [eiser] ging namelijk destijds nog uit van een consumentenkoop en de akte van cessie was toen nog niet opgesteld. De rechtbank heeft vervolgens, op grond van artikel 22 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), [eiser] na de mondelinge behandeling verzocht de akte over te leggen. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de datum van ondertekening. Dat de auto nog steeds op naam staat van [bedrijfsnaam] , zoals [gedaagde] stelt, staat niet in de weg aan een geldige cessie aan [eiser] . Bij cessie gaat het immers om de levering van het uitoefenen van bepaalde rechten. Ditzelfde geldt voor het bericht van 24 april 2025, dat [eiser] als productie 12 in het geding heeft gebracht. Dit is een reactie op de conclusie van antwoord, waarin wordt gevraagd of die conclusie zo begrepen moet worden dat [gedaagde] bereid is te voldoen aan hetgeen bij dagvaarding is gevorderd wanneer de ontbinding door [bedrijfsnaam] zou zijn ingeroepen c.q. in gebreke zou zijn gesteld. In dat geval wordt [gedaagde] (nogmaals) door [bedrijfsnaam] in gebreke gesteld. Dit staat dus los van de akte van cessie. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de rechtsvorderingen van [bedrijfsnaam] rechtsgeldig zijn overgedragen aan [eiser] en dat [eiser] ontvangen kan worden in zijn vorderingen.

[eiser] mocht de overeenkomst niet op 6 maart 2024 ontbinden

4.5. [eiser] beroept zich op non-conformiteit van de auto. Op grond van artikel 7:17 BW voldoet een zaak niet aan de overeenkomst (‘non-conform’) als zij, ook gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op basis van de overeenkomst mocht verwachten. Nu geoordeeld is dat geen sprake is van een consumentenkoop, kan [eiser] zich niet beroepen op de consumentenbescherming (het bewijsvermoeden) van artikel 7:18a lid 2 BW. Het is daarom op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv aan [eiser] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de auto niet voldeed aan de overeenkomst.

4.6. In dit verband stelt [eiser] dat de auto diverse gebreken heeft, die zijn opgesomd in punt 2.7 van de dagvaarding. Teneinde deze gebreken te verhelpen, zijn enkele werkplaatsbezoeken bij [gedaagde] gepland. Dit heeft echter niet tot permanente oplossing van de problemen geleid, aldus [eiser] . [gedaagde] voert aan dat het voornamelijk gaat om korte onderbrekingen van het communicatiesysteem van de auto die als storingen opgeslagen worden. Deze storingen houden nog geen gebreken in. Daarnaast gaat het om software updates die de klant zelf kan en moet uitvoeren. De klachten van [eiser] zijn steeds kosteloos verholpen. Voor de duur van de onderzoeken naar de problemen is vervangend vervoer aan [eiser] aangeboden.

4.7. De rechtbank oordeelt als volgt. Op 6 maart 2024 had [eiser] de auto ruim een jaar in gebruik. In die periode is de auto betrokken geraakt bij een aanrijding. Deze omstandigheid is niet door [eiser] zelf naar voren gebracht, maar door [gedaagde] . [eiser] heeft dit vervolgens erkend. [eiser] heeft geen stukken ingebracht waaruit zou blijken wat de schade is geweest en op welke wijze dit zou zijn hersteld. Dit betekent dat de rechtbank eventuele gebreken aan de auto met enige terughoudendheid zal beoordelen. Het is immers onduidelijk in hoeverre eventuele nieuwe gebreken voortkomen uit of samenhangen met de eerder ontstane schade en/of herstelwerkzaamheden.

4.8. Bij de beoordeling maakt de rechtbank gebruik van de lijst met bezoeken van [eiser] aan [gedaagde] (productie 5 bij dagvaarding) en de daaruit voortvloeiende pro forma facturen (productie 3 bij dagvaarding). Op de lijst met werkbezoeken staan in totaal achttien afspraken, maar bij een groot aantal staat (nagenoeg) dezelfde kilometerstand en datum vermeld. Volgens [gedaagde] houdt dit in dat de auto op die momenten op meerdere punten is onderzocht. De uitgevoerde werkzaamheden blijken vervolgens niet uit de lijst met werkbezoeken, maar uit de bijgevoegde facturen. De facturen die zijn gebaseerd op de werkorders van achtereenvolgens 8, 14 en 30 november 2023 gaan over de 12v accu, die door [gedaagde] is vervangen. Volgens de factuur, waarin wordt verwezen naar de order van 19 januari 2024, is het portierslot vervangen. De laatste factuur, met orderdatum 8 februari 2024, maakt melding van een gele driehoek die in het dashboard verschijnt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat dit een software update is die door de gebruiker zelf uitgevoerd dient te worden.

4.9. De rechtbank kan hieruit slechts opmaken dat de accu en het portierslot kosteloos zijn vervangen, en een software update uitgevoerd had moeten worden. Op basis hiervan kan de rechtbank niet vaststellen dat de auto de eigenschappen ontbeerde die [eiser] mocht verwachten. De auto kon immers, buiten de duur van de werkplaatsbezoeken, door [eiser] gebruikt worden en hij heeft dat ook gedaan. Dit blijkt onder meer uit het navolgende. Nadat een werkplaatsbezoek voor 24 februari 2024 door [gedaagde] werd geannuleerd omdat de geplande tijdsduur voor die afspraak te kort bleek, is [eiser] in het daaropvolgende weekend met de auto en zijn gezin naar Drenthe gegaan. De nieuwe afspraak werd vervolgens gepland op 6 maart 2024. Tijdens die afspraak heeft [eiser] kenbaar gemaakt de overeenkomst te willen ontbinden vanwege gebreken aan de auto. Deze gebreken zijn echter, mede gelet op de adequate afhandeling door [gedaagde] , op dat moment naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig ernstig dat [eiser] op grond daarvan de overeenkomst mocht ontbinden. De primaire vordering van [eiser] wordt daarom afgewezen.

[eiser] mag de overeenkomst ook nu niet ontbinden

4.10. Subsidiair vordert [eiser] dat de overeenkomst alsnog wordt ontbonden. Hij stelt dat de auto ook na 6 maart 2024 gebreken is blijven vertonen. Ter ondersteuning hiervan wijst [eiser] op onderzoeksrapporten van Sneeuwbal, Carprof en de ANWB. [gedaagde] betwist dat sprake is van gebreken aan de auto. Uit de onderzoeksrapporten blijkt slechts dat er storingen zijn geweest in het computersysteem van de auto, die geen gevaar voor de verkeersveiligheid opleveren. Aan [eiser] is aangeboden de auto te onderzoeken, waarbij ook de mogelijkheid is geopperd dit door de importeur te laten doen. [eiser] is niet ingegaan op die opties, aldus [gedaagde] .

4.11. Naar het oordeel van de rechtbank mag [eiser] de overeenkomst ook nu niet ontbinden. Het onderzoeksrapport van Sneeuwbal bevat een lijst met de titel ‘foutgeheugen’. [gedaagde] heeft toegelicht dat storingen in het geheugen van de auto worden opgeslagen, maar dat niet wil zeggen dat er gebreken aan de auto kleven. Van het onderzoek door Carprof is een e-mailbericht van 29 mei 2024 in het geding gebracht, waarin staat dat er storingen in de boordcomputer van de auto zijn uitgelezen die te maken hebben met de sensoren, het laden en het canbus-systeem. Ook van dit onderzoek, waarvan het onderliggende rapport niet is overgelegd, heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist dat dit duidt op gebreken. De auto is ‘een computer op wielen’, waarbij iedere communicatiestoornis direct gemeld wordt. Dit wil echter nog niet zeggen dat er sprake is van een gebrek, aldus [gedaagde] . Ditzelfde geldt voor het rapport van de ANWB van 29 juli 2024, waarin een lijst van storingen aan de ‘centrale gateway’ is opgenomen. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen op grond waarvan de rechtbank kan concluderen dat de auto non-conform is.

4.12. Daarbij komt dat [eiser] geen vertrouwen meer had in [gedaagde] en de auto niet meer door [gedaagde] wilde laten repareren. Hiermee heeft [eiser] [gedaagde] de kans ontnomen eventuele storingen aan de auto te verhelpen. Ten slotte is [eiser] de auto steeds blijven gebruiken. Dat doet hij naar eigen zeggen slechts alleen - en dus niet samen met zijn gezin - en omdat hij een vervoermiddel nodig heeft. Dit rijmt echter niet met zijn stelling dat er fundamentele gebreken aan de auto zijn waardoor deze niet veilig te gebruiken is én de omstandigheid dat hij ook nog een andere auto tot zijn beschikking heeft. Als de auto inderdaad zodanig ernstige gebreken zou vertonen, ligt het voor de hand dat [eiser] de andere auto (al dan niet samen met zijn partner) zou gebruiken en in ieder geval niet in zijn eigen auto zou stappen.

4.13. Het voorgaande maakt dat ook nu niet kan worden vastgesteld dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt. Er bestaat derhalve geen grond voor [eiser] om de overeenkomst nu te ontbinden.

De vorderingen van [eiser] worden afgewezen

4.14. Dit betekent dat de overeenkomst niet is ontbonden en niet zal worden ontbonden. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen. De rechtbank wijst ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten af.

[eiser] moet de proceskosten betalen

4.15. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] in de hoofdzaak worden begroot op:

4.16. Daarnaast wordt [eiser] veroordeeld in de door [gedaagde] gemaakte proceskosten in het incident. De rechtbank begroot die kosten op € 271 aan salaris advocaat. Het tarief bij een vordering van onbepaalde waarde bedraagt volgens het liquidatietarief kanton tussen de € 82 en € 1.087. In dit geval wordt aangesloten bij het tarief van € 271 dat geldt voor een vordering tot en met € 5.000.

4.17. Gelet op het voorgaande worden de totale proceskosten van [gedaagde] begroot op € 5.495 + € 271 = € 5.766.

5 De beslissing

De rechtbank:

5.1. wijst de vorderingen van [eiser] af;

5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 5.766,- te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. V.C. Kool en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.

3425