Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:14398 - Rechtbank Den Haag - 1 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:143981 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 24/4034

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder, (gemachtigde: C. Schravesande).

Inleiding

Met het besluit van 10 april 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 20 maart 2024 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) geweigerd op de grond dat hij niet voldoet aan de wekeneis.

Met het besluit van 30 april 2024 (het bestreden besluit) is verweerder bij het primaire besluit gebleven.

Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.

Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. De gemachtigde van verweerder is verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1.1. Eiser heeft in Frankrijk gewoond. Aldaar heeft hij bij Corpus Securité gewerkt. Op 20 augustus 2023 is eiser definitief naar Nederland teruggekomen. Op 6 september 2023 heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd. Daarbij heeft hij meegedeeld dat hij in Nederland aanspraak wil maken op zijn WW-recht dat hij in Frankrijk heeft opgebouwd. Op het aanvraagformulier heeft eiser vermeld dat zijn eerste werkloosheidsdag 15 juni 2023 is.

1.2. Bij besluit van 26 oktober 2023 heeft verweerder de uitkering geweigerd op de grond dat eiser onder de sociale verzekeringswetten van Frankrijk valt en alleen daar een WW-uitkering kankrijgen. Daarnaast is meegedeeld dat indien eiser in korte tijd werk vindt en vervolgens werkloos wordt, hij bij het Uwv een uitkering kan aanvragen, waarbij voor het bepalen van de entree-eis de in het buitenland verzekerde tijdvakken van werken worden meegeteld. Uit de stukken komt verder naar voren dat eiser daarna op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst op 20 oktober 2023 in dienst is getreden bij de Slagerij [bedrijfsnaam] . Vanwege zijn werkloosheid uit dat werk per 19 november 2023 heeft eiser op 20 november 2023 opnieuw een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend.

1.3. In verband met die aanvraag is in de interne memo van verweerder van 27 november 2023 de referteperiode vastgesteld van 6 maart 2023 tot en met 12 november 2023 en dat eiser:

1.4. Bij besluit van 27 november 2023 is de WW-aanvraag van 20 november 2023 wederom afgewezen op de grond dat eiser niet aan de wekeneis voldoet.

1.5. Uit het dossier komt naar voren dat eiser tegen de hierboven genoemde besluiten over zijn WW-uitkering geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Deze besluiten staan daarom in rechte vast en zijn daarmee onherroepelijk.

1.6. Vervolgens heeft eiser op 3 april 2024 opnieuw een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend. Op het aanvraagformulier heeft eiser vermeld dat hij op basis van een tijdelijk contract op 15 februari 2024 voor 32 uur per week in dienst was bij Fazet Cleaning VOF, uit welk dienstverband hij op 20 maart 2024 werkloos is geworden. Bij die aanvraag heeft eiser een overzicht overgelegd van zijn gewerkte periode in Frankrijk in de jaren 2018 tot medio 2023.

1.7. Uit de interne memo van 10 april 2024 van verweerder naar aanleiding van die aanvraag blijkt dat eiser in de referteperiode van 10 juli 2023 tot en met 17 maart 2024 twee werkgevers had, te weten:

1.8. Op de aanvraag van 3 april 2024 heeft verweerder bij het primaire besluit beslist. In dit besluit heeft verweerder de WW-uitkering ook geweigerd op de grond dat eiser niet voldoet aan de wekeneis dat hij in minstens 26 weken loon moet hebben ontvangen in een periode van 36 weken vóór 20 maart 2024, zijn eerste werkloosheidsdag. Door verweerder is vastgesteld dat eiser in die periode 9 weken loon heeft ontvangen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.

  1. In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat in het geval van eiser de te beoordelen periode van 36 weken ziet op 10 juli 2023 tot en met 17 maart 2024. In die periode heeft eiser bij Moqaddem en Fazet Cleaning gewerkt. Die gewerkte periode is minder dan 26 weken. Over de door eiser in bezwaar aangevoerde stelling, dat hem verteld is dat hij slechts een dag in Nederland hoeft te werken om een WW-uitkering op basis van zijn arbeidsverleden in Frankrijk in aanmerking te komen, heeft verweerder overwogen dat uit gegevens naar voren is gekomen dat niet is gebleken dat eiser in Frankrijk een WW-uitkering heeft aangevraagd en toegekend heeft gekregen. Dit betekent dat verweerder die uitkering niet kan betalen. Daarbij is betrokken dat eiser tijdens het gesprek op 29 april 2024 heeft meegedeeld dat hij in juni 2023 geen uitkering in Frankrijk kon aanvragen, omdat hij in Nederland woonachtig was. De mening van eiser dat zijn arbeidsverleden in Frankrijk moet worden meegenomen bij de beoordeling van de weken- en jaren-eis wordt door verweerder gedeeld. Daarbij heeft verweerder gesteld dat bij een WW-aanvraag echter dient te worden gekeken naar een periode van 36 kalenderweken voorafgaande aan het intreden van de werkloosheid. Dit betekent dat na elk nieuw ontslag bij een werkgever naar een periode van 36 weken wordt gekeken, welke periode elke keer anders is omdat deze bepaald wordt door de eerste werkloosheidsdag. Nadat eiser per 19 november 2023 opnieuw werkloos is geworden heeft hij opnieuw een WW-uitkering aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 27 november 2023 afgewezen, omdat eiser in de 36 weken voorafgaand aan 19 november 2023 niet in ten minste 26 weken heeft gewerkt. Daarbij is de werkzame periode van eiser in Frankrijk en Moqaddem betrokken. Vervolgens heeft eiser na zijn ontslag bij Fazet Cleaning opnieuw een WW-uitkering aangevraagd. Bij deze nieuwe aanvraag is opnieuw gekeken of eiser voldoende weken heeft gewerkt om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen. Nu er sprake is van een andere eerste werkloosheidsdag is de periode van 36 weken een andere periode waarin moet worden beoordeeld of eiser daarin aan de 26-wekeneis voldoet. Vastgesteld is dat in de te beoordelen periode van 10 juli 2023 tot en met 17 maart 2024 eiser niet ten minste 26 weken heeft gewerkt. Daarom heeft eiser geen recht op een WW-uitkering per 20 maart 2024, aldus het bestreden besluit.

  2. Eiser heeft aangevoerd dat hij op basis van de Europese wetgeving aanspraak maakt op een WW-uitkering gebaseerd op zijn arbeidsverleden in Frankrijk. Hij is naar Nederland verhuisd en heeft hier gewerkt. Eiser is daarom van mening dat hij recht heeft op een WW-uitkering. In de periode van 1 januari 2023 tot en met 15 juni 2023 heeft hij in Frankrijk gewerkt en voldoet hij daarmee aan de wekeneis. Volgens eiser is door verweerder het geregistreerde arbeidsverleden van 6 maart 2023 tot en met 15 juni 2023 fout en is deze niet gecorrigeerd. Volgens die registratie komt de berekening uit op 15 weken, terwijl dit naar de mening van eiser 24 weken is waarin hij in Frankrijk heeft gewerkt. Daarbij opgeteld 21 gewerkte weken bij Moqaddem en 22 weken bij Fazet Cleaning, bedraagt het totaal aantal weken 67. Daarom meent eiser dat hij ruim voldoet aan de wekeneis van 26 weken.

  3. De rechtbank overweegt het volgende.

4.1. In artikel 17, eerste lid, van de WW is bepaald dat een recht op uitkering ontstaat voor de werknemer indien hij in 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 kalenderweken ten minste één arbeidsuur per kalenderweek heeft.

4.2. In artikel 17a, tweede lid, van de WW is bepaald dat voor de vaststelling van het in artikel 17 bedoelde aantal van 26 kalenderweken arbeidsuren in een kalenderweek slechts in aanmerking worden genomen, voor zover deze betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen, en voor zover deze niet reeds eerder hebben geleid tot het ontstaan van een recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk of op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit de wekeneis in het geval van eiser op geheel juiste wijze berekend en gemotiveerd. Daaruit heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser uit zijn laatste dienstverband, waaruit hij werkloos is geworden (ook) geen aanspraak maakt op een WW-uitkering. In de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid op 19 november 2023 heeft immers eiser niet 26 weken gewerkt.

4.4. Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder een fout heeft gemaakt bij de berekening van de wekeneis, wordt dit niet gevolgd. Vastgesteld wordt dat eiser van de perioden die hij in zijn beroepschrift heeft vermeld, waarvan hij stelt dat daarover door verweerder fouten zijn gemaakt, voor de berekening van de wekeneis uitgaat van gewerkte dagen in plaats van weken. Daarom kan het standpunt van eiser niet worden gevolgd.

4.5. Door eiser is bovendien niet betwist dat aan hem in Frankrijk geen uitkering is toegekend, waarvan het recht hier in Nederland zou kunnen worden voortgezet. Verweerder heeft zich daarom tevens terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is voor het uitbetalen van een WW-uitkering aan eiser in Nederland.

4.6 Verweerder heeft gezien al het voorgaande de uitkering per 20 maart 2024 terecht geweigerd.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2025.

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.