Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:14252 - Rechtbank Den Haag - 1 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:142521 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 25/3878

(gemachtigden: mr. D.V.R. Ramawadhdoebe en mr. Z.P. Kruiver-Millenaar),

en

(gemachtigden: mr. R. Olivier en mr. E.A.G. Kortstam).

1. Verzoekster exploiteert een tennis- en padelclub aan de [adres] te [plaats] . Het college heeft aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de geluidsnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.

Procesverloop

2. Het college heeft met het besluit van 5 juni 2024 (het primaire besluit) aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de geluidsnormen. Met het besluit van 18 maart 2025 (het bestreden besluit) op het bezwaar van verzoekster heeft het college de formulering van de last onder dwangsom gewijzigd. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

2.1. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.

2.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 juli 2025 op zitting behandeld. Verzoekster is hier vertegenwoordigd door haar gemachtigden en door [naam 1] en [naam 2] . Het college heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, vergezeld door mr. I. Ruitenbeek, [naam 3] en [naam 4] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Overgangsrecht Omgevingswet

3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet bepaalt dat oud recht op bestuurlijke sanctiebesluiten van toepassing blijft als vóór 1 januari 2024 een overtreding is begonnen én het bestuurlijk sanctiebesluit is opgelegd. Ook als een bestuursorgaan ter voorbereiding van een bestuurlijk sanctiebesluit vóór 1 januari 2024 toepassing heeft gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dan blijft op het bestuurlijk sanctiebesluit oud recht van toepassing. Dit geldt ook als het bestuurlijk sanctiebesluit is genomen na 1 januari 2024.[1]

3.1. Het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom is op 14 juli 2023 aan verzoekster bekendgemaakt. Dat betekent dat in dit geval het oude recht van toepassing is.

Totstandkoming van het bestreden besluit

4. Verzoekster exploiteert zes padelbanen op het perceel aan de [adres] te [plaats] . Bij een controle op 27 oktober 2022 is geconstateerd dat door het spelen van padel de geluidsnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) voor de avondperiode met 4 dB(A) zijn overschreden.

4.1. Met het primaire besluit heeft het college aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de geluidsnormen. Met het bestreden besluit heeft het college de formulering van de last onder dwangsom gewijzigd. De last luidt als volgt:

1. De overtreding van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit (zoals die inmiddels in de artikelen 22.54 en 22.63 lid 1 van het omgevingsplan Rijswijk staat) moet worden beëindigd en beëindigd worden gehouden binnen twee weken na dagtekening van deze brief. Dit kunt u doen door in de avondperiode maximaal drie uur padel te spelen, namelijk tussen 19:00 en 22:00, op maximaal vier banen; óf door in de avondperiode maximaal twee uur padel te spelen, namelijk tussen 19:00 en 21:00, op maximaal zes banen.

2. Per keer dat wordt geconstateerd dat niet wordt voldaan aan de last onder 1., moet u een dwangsom betalen van € 2.000,- (tweeduizend euro). Per dag kan één dwangsom van € 2.000,- verbeuren. Het maximum van de dwangsommen is € 10.000,- (tienduizend euro).

Spoedeisend belang

5. De begunstigingstermijn is reeds verlopen. Er zijn nog geen dwangsommen verbeurd omdat verzoekster zich aan de last houdt. Ter zitting heeft verzoekster toegelicht dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt als zij zich nog langer aan de kortere speeltijden zoals opgelegd in de last dient te houden. In dit licht acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang voldoende gegeven.

Het betoog van verzoekster

6. Verzoekster betoogt dat ten tijde van de geluidsmeting van 27 oktober 2022, die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, geen sprake was van een representatieve bedrijfssituatie omdat die dag een padeltoernooi plaatsvond. Dat betekent volgens verzoekster dat het geluidsniveau op die dag hoger lag dan normaal en dat bij reguliere padelactiviteiten mogelijk geen sprake is van een overtreding. Volgens verzoekster kan niet uit de geluidsrapporten van 17 maart 2023 en 19 juli 2024 worden afgeleid dat bij reguliere padelactiviteiten ook sprake is van overtreding van de geluidsnormen. Verzoekster voert verder aan dat de last onder dwangsom ondeugdelijk is gemotiveerd. Verzoekster voert hiertoe aan dat het haar niet mogelijk wordt gemaakt om een andere oplossing dan de twee door het college genoemde oplossingen te laten onderzoeken. Volgens verzoekster kan ook aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit worden voldaan door het plaatsen van overkappingen of geluidsschermen bij de padelbanen. Verzoekster voert tot slot aan dat niet duidelijk is of zij direct een dwangsom verbeurt wanneer zij zich niet houdt aan de in de last opgenomen speeltijden, of dat het college nog een geluidsmeting of -berekening verricht om de overtreding vast te stellen. De last is daarom in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Is sprake van een overtreding?

7. Tussen partijen is niet in geschil dat op 27 oktober 2022 een overtreding van de geluidsnormen is geconstateerd. Het college stelt terecht dat ook een incidentele overschrijding van de geluidsnormen een overtreding van het Activiteitenbesluit oplevert, waardoor een bevoegdheid tot handhaving ontstaat.

7.1. Voor zover verzoekster aanvoert dat tijdens de geluidsmeting van 27 oktober 2022 geen sprake was een representatieve bedrijfssituatie en dat bij reguliere padelactiviteiten mogelijk geen sprake is van een overtreding van het Activiteitenbesluit, overweegt de voorzieningenrechter dat uit de geluidsrapporten van 17 maart 2023 en 19 juli 2024 volgt dat ook tijdens reguliere padelactiviteiten sprake is van een structurele overschrijding van de geluidsnormen uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze geluidsrapporten niet deugdelijk zijn opgesteld. Weliswaar is bij het geluidsrapport van 17 maart 2023 het stemgeluid meegenomen bij de geluidsmetingen, maar het college heeft ter zitting toegelicht dat dit geen wezenlijke invloed heeft op de uitkomst van het rapport dat de geluidsnormen worden overschreden. Dat in het geluidsrapport van 19 juli 2024 is berekend dat de geluidsnormen worden overschreden en dat hieraan geen metingen ten grondslag liggen, maakt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat niet van de juistheid van dit rapport kan worden uitgegaan. Dit betekent dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat ook in een representatieve bedrijfssituatie sprake zal zijn van overtreding van de geluidsnormen door het spelen van padel. Het betoog slaagt niet.

Beginselplicht tot handhaving

8. Op grond van vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Bij de vraag of van handhavend optreden mag worden afgezien, moet worden beoordeeld of handhavend optreden onevenredig is. Bij handhavingsbesluiten geldt bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak (uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285).[2] Dit betekent dat de bestuursrechter toetst of het besluit geschikt en noodzakelijk is, en daarna of het besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is. Of deze drie elementen aan bod komen, hangt af van de aangevoerde beroepsgronden. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.

Is sprake van concreet zicht op legalisatie?

9. Voor zover verzoekster betoogt dat sprake is van concreet zicht op legalisatie, omdat de overtreding kan worden beëindigd door het plaatsen van geluidsschermen, overweegt de voorzieningenrechter dat geen ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw hiervan is ingediend. Van concreet zicht op legalisatie is daarom geen sprake. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat het college bij een eventuele aanvraag om een omgevingsvergunning voor het overkappen van de padelbanen niet bereid is om mee te werken. Verzoekster heeft op 21 maart 2024 een principeverzoek ingediend voor het overkappen van de padelbanen. Destijds heeft het college aangegeven dat dit strijd met het omgevingsplan oplevert en in het kader van ruimtelijke ordening niet gewenst is. Het college heeft zich ter zitting opnieuw op dat standpunt gesteld. Het betoog slaagt niet.

Is de last te verstrekkend?

10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de last niet te verstrekkend of onduidelijk is. Het college heeft toegelicht dat als verzoekster zich niet houdt aan de genoemde speeltijden zij niet voldoet aan de last. Volgens het college staat vast dat als de genoemde speeltijden worden overschreden ook sprake zal zijn van een overtreding van de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit. Een nadere geluidsmeting of -berekening is daarom volgens het college niet nodig.

10.1. Het college heeft toegelicht dat de in de last genoemde speeltijden zijn afgeleid van het geluidsrapport van 17 maart 2023. De geluidsdeskundige van het college heeft ter zitting toegelicht dat in dat rapport het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avondperiode is berekend op 49 dB(A). Daarbij is een groepsreductie van 0,9 dB(A) toegepast. Indien wordt uitgegaan van een volledige bezetting van de padelbanen kan deze groepsreductie niet worden toegepast, zodat wordt uitgekomen op een langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 49,9 dB(A). Het maximale toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avondperiode is op grond van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit 45 dB(A), zodat een geluidsreductie van afgerond 5 dB(A) moet plaatsvinden. In het kader van handhaving wordt echter een foutmarge van 2 dB(A) in acht genomen, zodat het college ervan uit gaat dat bij een geluidsreductie van afgerond 3 dB(A) wordt voldaan aan de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit. De geluidsdeskundige heeft toegelicht dat een reductie van 3 dB(A) overeenkomt met een halvering van de geluidsemissie van de padelbanen. De in de last opgenomen speeltijden zorgen dat de padelbanen maximaal voor de helft van de tijd in gebruik zijn, zodat bij het voldoen hieraan wordt voldaan aan de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit.

10.1.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college hiermee aannemelijk gemaakt dat overschrijding van de in de last opgenomen speeltijden leidt tot een overtreding van de geluidsnormen. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat het college met deze berekeningen de foutmarge van 2 dB(A) in het voordeel van verzoekster uitlegt. Verzoekster heeft geen onderbouwing aangeleverd dat met ruimere speeltijden ook kan worden voldaan aan de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit. Gelet hierop heeft het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de in de last onder dwangsom opgenomen speeltijden als herstelmaatrel kunnen voorschrijven.

10.2. De voorzieningenrechter volgt verzoekster ten slotte niet in haar betoog dat het college hiermee de herstelmaatregel dwingend heeft voorgeschreven. Het college heeft ter zitting toegelicht dat als verzoekster kan onderbouwen dat op een andere manier kan worden voldaan aan de last, het bestreden besluit hierop kan worden aangepast. Hiermee heeft verzoekster de mogelijkheid om op een andere manier aan de overtreding een einde te maken. Het betoog slaagt niet.

Voorlopig rechtmatigheidsoordeel

11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwacht de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit in rechte stand zal houden. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit niet zal schorsen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2645.

Uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678.


Voetnoten

Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2645.

Uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678.