ECLI:NL:RBDHA:2025:13836 - Rechtbank Den Haag - 30 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/686194 / KG ZA 25-515
Vonnis in kort geding van 30 juli 2025
in de zaak van
1 VVNL Vereniging Veiligheidsdomein Nederland te Maastricht,
2. De Verenging Alternatief Voor Vakbondte Amsterdam,
eiseressen, advocaat mr. J.P.C. Obbink te Utrecht,
tegen:
**1. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid)**te Den Haag,
advocaat mr. P.J. Mauser te Den Haag,
2. De Nederlandse Veiligheidsbranchete Den Haag,
3. Federatie Nederlandse Vakbewegingte Utrecht,
4. CNV Vakmensente Utrecht**,**
5. Vereniging de Uniete Culemborg,
advocaat mr. M.H.D. Vergouwen te Amsterdam, gedaagden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiseressen’, ‘de Staat’ en ‘NVB c.s.’.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord met producties;
- het schriftelijke verweer van NVB c.s. met bijlagen;
- de op 14 juli 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.
2 De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eiseressen zijn partijen bij de cao Veiligheidsdomein 2025-2027 (hierna: de cao VD) en eerdere versies van die cao. NVB c.s. zijn partij bij de cao Particuliere Beveiliging 2024 -2026 (hierna: de cao PB).
2.2. De bepalingen van de cao PB zijn in de afgelopen tien jaar vier keer algemeen verbindend verklaard (hierna ook: avv). De avv gold voor de periodes (i) 4 maart 2015 – 1 juli 2015, (ii) 4 mei 2019 – 4 mei 2021, (iii) 23 oktober 2021 – 1 juli 2023 en (iv) 20 januari 2024 – 24 maart 2024.
2.3. Vanaf 2019 heeft VVNL namens haar leden herhaaldelijk om dispensatie van de cao PB verzocht. Hiermee beoogde zij te bereiken dat haar leden niet aan de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de cao PB gebonden zouden zijn. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) heeft de verzoeken van VVNL toegewezen. De dispensatiebesluiten van de minister hebben geleid tot diverse bezwaar- en beroepsprocedures. In twee van die procedures heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat de dispensatie ten onrechte is verleend en de betreffende dispensatiebesluiten van de minister vernietigd. Kort samengevat heeft de Afdeling geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat het verrichten van gecombineerde beveiligingswerkzaamheden en het inzetten van flexibele arbeidskrachten specifieke bedrijfskenmerken zijn waarmee alle afzonderlijke VVNL-leden op essentiële punten verschillen van de ondernemingen die tot de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde cao behoren.
2.4. Vanaf eind 2023 hebben eiseressen de minister drie keer verzocht om de cao VD algemeen verbindend te verklaren. Het laatste verzoek, dat betrekking heeft op de cao VD 2025-2027, was op 22 januari 2025. NVB c.s. hebben niet lang daarna eenzelfde verzoek gedaan voor de cao PB 2024-2026.
2.5. De minister heeft de avv-verzoeken van eiseressen steeds afgewezen. Bij besluit van 9 april 2025 is het laatst gedane verzoek afgewezen. De minister heeft zich daarbij beroepen op paragraaf 6.2.1. van het Toetsingskader AVV
“Ten aanzien van de werkingssfeer Werkingssfeerbepalingen die geen duidelijke afbakening van de rechtsgebieden bevatten of die werkingssfeeroverlap met een of meer andere cao’s waarvan bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard of doorgaans algemeen verbindend worden verklaard, teweegbrengen, worden niet algemeen verbindend verklaard. (…) Met betrekking tot de tweede voorwaarde geldt dat avv van bepalingen die werkingssfeeroverlap veroorzaken met een andere cao waarvan bepalingen reeds algemeen verbindend zijn verklaard, niet mogelijk is omdat op één arbeidsverhouding niet gelijktijdig twee avv-besluiten van dezelfde aard van toepassing kunnen zijn. Dit niet alleen omdat bepalingen kunnen conflicteren, doch eveneens omdat daaruit dubbele verplichtingen kunnen voortvloeien. Het is de verantwoordelijkheid van partijen om overeenstemming over de wederzijdse werkingssfeerbepalingen te bereiken. Indien mocht blijken dat een oplossing in onderling overleg op korte termijn niet haalbaar is, kan in gevallen waarbij dat technisch mogelijk is het betwiste gebied ambtshalve in het te nemen besluit tot avv worden uitgesloten. Wanneer dit niet mogelijk is, omdat bijvoorbeeld sprake is van een volledige overlap van werkingssferen, zal het verzoek tot avv van de cao die werkingssfeeroverlap teweegbrengt niet worden gehonoreerd. Bij het verstrijken van de werkingsduur van het avv-besluit betreffende de cao waarmee overlap is ontstaan zal ook deze niet meer voor avv in aanmerking komen tot het afbakeningsprobleem is opgelost.”
De minister heeft geconcludeerd dat aangezien de cao VD een niet doorgaans algemeen verbindend verklaarde cao is die overlap veroorzaakt met de doorgaans algemeen verbindend verklaard cao PB het avv-verzoek van eiseressen in lijn met paragraaf 6.1.2. moet worden afgewezen.
2.6. Eiseressen hebben tegen het besluit bezwaar aangetekend. Ook hebben zij de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg gevraagd om voorlopige voorzieningen te treffen. Op 2 juni 2025 heeft de rechtbank Limburg zich in verband met het bepaalde in artikel 8.3 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht onbevoegd verklaard om van het verzoek van eiseressen kennis te nemen.
2.7. De beslissing op het (laatste) avv-verzoek van NVB c.s. is in verband met dit kort geding aangehouden.
3 Het geschil
3.1. Eiseressen vorderen ten aanzien van de Staat – zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter:
primair: I. het besluit van de minister van 9 april 2025 buiten werking stelt totdat daarover door de bodemrechter is beslist; II. de minister beveelt om de aanvraag van eiseressen tot algemeen verbindend verklaring van de cao VD met spoed verder te behandelen conform de procedure van paragraaf 3 van het Toetsingskader AVV en de ‘Praktische handreiking Brochure cao en avv’, waaronder in ieder geval de terinzagelegging van de cao en het opstellen van de mogelijkheid tot het indienen van bedenkingen en/of dispensatieverzoeken; III. de minister beveelt om conform paragraaf 6.2.1. van het toetsingskader AVV a. binnen een termijn van vier weken na de vonnisdatum een actief en gedegen onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden tot een adequate afbakening van de werkingssferen van de cao VD en de cao PB; b. binnen een termijn van zes weken een overleg te initiëren tussen de betrokken cao-partijen van beide cao’s met als doel te komen tot consensus over een duidelijke afbakening van de werkingssferen, waarbij de minister een actieve rol inneemt in het formuleren van mogelijke afbakeningsscenario’s, het begeleiden van de discussie en zo nodig bij het bepalen of het technisch mogelijk is het betwiste gebied ambtshalve in het te nemen besluit tot avv uit te sluiten en daartoe ook te besluiten; c. om pas een actieve beslissing te nemen op de aanvraag tot algemeen verbindend verklaring van de cao PB totdat aan de bevelen onder 3a en 3b is voldaan en de mogelijkheden tot afbakening serieus zijn overwogen en adequaat zijn gemotiveerd in de besluitvorming; d. de behandeling van de aanvraag tot algemeen verbindendverklaring van de cao PB op te schorten totdat er een adequate afbakening van de werkingssferen van de cao VD en de cao PB heeft plaatsgevonden; subsidiair: IV. de minister opdraagt de behandeling van het avv-verzoek van NVB c.s. ter zake de cao PB en het avv-verzoek van eiseressen ter zake de cao VD, met een periode van negen maanden te schorsen zodat partijen in constructief overleg de gelegenheid hebben het afbakeningsprobleem op de lossen
zowel primair als subsidiair: V. de minister te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. Ten aanzien van NVB c.s. vorderen eiseressen dat de voorzieningenrechter hen veroordeelt om de in het vonnis uitsproken veroordelingen van de minister te gehengen en gedogen en aan de uitvoering daarvan zo nodig alle noodzakelijke medewerking te verlenen, kosten rechtens.
3.3. Daartoe stellen eiseressen dat het besluit van de minister van 9 april 2025 onrechtmatig is en daarom buiten effect moet worden gesteld. Ter onderbouwing hiervan voeren zij – kort samengevat – aan dat het besluit in strijd is met (i) de uitgangspunten van de wet CAO
3.4. De Staat en NVB c.s. voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4 De beoordeling van het geschil
spoedeisend belang
4.1. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat de minister hun avv-verzoek niet op de juiste manier heeft behandeld. Met hun vorderingen beogen zij te bewerkstelligen dat alsnog op korte termijn een volle/reguliere toets van hun verzoek plaatsvindt. Volgens eiseressen is dat alleen zinvol als dat gebeurt voordat de minister een besluit neemt op het avv-verzoek dat door NVB c.s. voor de cao PB 2024-2026 is gedaan. Als de minister de cao PB avv verklaart, zal vanwege het ontbreken van de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen een avv-besluit het avv-verzoek van eiseressen voor de cao VD illusoir worden. Nu de beslissing op het verzoek tot algemeen verbindend verklaring van de cao PB op korte termijn kan worden verwacht is hiermee het spoedeisend belang van eiseressen bij hun vorderingen gegeven.
het Toetsingskader AVV
4.2. Eiseressen stellen in deze procedure (de wijze waarop de minister toepassing geeft aan) het Toetsingskader AVV en meer in het bijzonder paragraaf 6.2.1 ter discussie. Volgens hen leidt toepassing van dat Toetsingskader, althans de wijze waarop de minister dat in zijn besluit van 9 april 2025 heeft gedaan, ertoe dat er geen mogelijkheid bestaat om voor ‘nieuwe’ cao’s een avv aan te vragen als er in een branche een cao is die doorgaans algemeen verbindend wordt verklaard (hierna: de doorgaans avv-cao). Een avv-verzoek voor een ‘nieuwe’ cao, zoals de cao VD, die werkingssfeeroverlap heeft met de doorgaans avv-cao zal dan immers altijd worden afgewezen, ook als de doorgaans avv-cao niet algemeen verbindend is verklaard en er geen verzoek daartoe is gedaan. Daarmee heeft een avv feitelijk terugwerkende kracht, althans wordt de werking van een avv verlengd. Eiseressen beogen met deze procedure de volgens hen door de minister veroorzaakte onwettige categorale uitsluiting van avv voor ‘nieuwe’ cao’s te doorbreken teneinde een level-playing-field tussen de cao VD en de cao PB te creëren.
4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in dit geding louter gaat om het besluit van de minister van 9 april 2025 om het avv-verzoek van eiseressen voor de cao VD af te wijzen. Voor zover eiseressen met hun bezwaren de discussie over het Nederlandse avv-beleid breder willen trekken, geldt dat deze procedure zich daarvoor niet leent. De bezwaren van eiseressen zullen dan ook beoordeeld worden in het kader van de vraag of het besluit van de minister van 9 april 2025 jegens hen onrechtmatig is. In dat verband is van belang dat de minister bij de beoordeling van een verzoek tot algemeen verbindend verklaring van een cao beleids- en beoordelingsvrijheid toekomt. De voorzieningenrechter kan de vorderingen van eiseressen dan ook alleen terughoudend toetsen. Toewijzing van de vorderingen van eiseressen is alleen dan mogelijk als het besluit van de minister van 9 april 2025 in strijd is met (hogere) wettelijke voorschriften of algemene rechtsbeginselen, waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. De volgende overwegingen leiden tot dat oordeel.
4.4. Met onder andere het Toetsingskader AVV heeft de minister de aan hem toekomende beoordelingsruimte nader ingevuld. Uit paragraaf 6. van het Toetsingskader volgt dat de minister avv van cao-bepalingen kan weigeren als daarvoor een gegronde reden bestaat. Weigering kan onder meer aan de orde zijn als avv van (een) cao-bepaling(en) een te grote benadeling van de rechtmatige belangen van derden in de betrokken bedrijfstak of daarbuiten met zich brengt. Deze weigeringsgrond is nader uitgewerkt is paragraaf 6.2. en voor zover het gaat om werkingssfeerbepalingen in paragraaf 6.2.1. (zie 2.5). Volgens de minister volgt hieruit dat bij overlap van werkingssfeerbepalingen van verschillende cao’s twee situaties zijn te onderscheiden met ieder een eigen uitkomst: (i) de situatie waarin een avv-verzoek wordt gedaan voor een niet doorgaans avv-cao die werkingssfeeroverlap veroorzaakt met een reeds algemeen verbindend verklaarde cao of een doorgaans avv-cao, en (ii) de situatie dat een avv-verzoek wordt gedaan voor een doorgaans avv-cao die werkingssfeeroverlap heeft met een reeds algemeen verbindend verklaarde cao of een andere doorgaans avv-cao. In de eerste situatie wordt het avv-verzoek van de niet doorgaans avv-cao in beginsel afgewezen. In de tweede situatie worden in beginsel beide avv-cao’s niet meer algemeen verbindend verklaard totdat de werkingssfeeroverlap is opgeheven. Dit beleid is ook als zodanig geformuleerd in de Praktische Handreiking Brochure cao en avv. Omdat volgens de minister in dit geval sprake is van situatie (i) heeft hij conform dit beleid het avv-verzoek van eiseressen voor de niet doorgaans avv-cao VD afgewezen. In door de Staat overgelegde besluiten op avv-verzoeken die betrekking hebben op andere cao’s dan de cao’s die in deze zaak centraal staan heeft de minister dit beleid ook tot uitgangspunt genomen. Het besluit van 9 april 2025 is daarmee in lijn.
4.5. Anders dan eiseressen stellen volgt uit paragraaf 6.2.1. niet dat voor de minister een rol is weggelegd bij het oplossen van werkingssfeeroverlap tussen verschillende cao’s en dat hij daartoe een stappenplan moet doorlopen. Integendeel, in het Toetsingskader wordt benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de onderscheiden partijen bij de betreffende cao’s is om overeenstemming over de wederzijdse werkingssfeerbepalingen te bereiken. Als het hen niet lukt om (op korte termijn) het afbakeningsprobleem op te lossen zal dit er in beginsel toe leiden dan beide cao’s niet (langer) algemeen verbindend worden verklaard. Dus ook als, zoals eiseressen stellen, paragraaf 6.2.1. integraal van toepassing is in een situatie als de onderhavige waarbij sprake is van werkingssfeeroverlap tussen een niet doorgaans avv-cao en een doorgaans avv-cao, zou hun verzoek stellig zijn afgewezen. Niet in geschil is immers dat er geen zicht is op een snelle oplossing van het afbakeningsprobleem en dat de voor avv voorgedragen cao VD een werkingssfeeroverlap bevat ten opzichte van de ‘doorgaans avv’ cao. Het in paragraaf 6.2.1. vastgelegde beleid dwingt de minister niet om avv-verzoeken aan te houden om de impasse te doorbreken of om zelf actief te onderzoeken of en hoe het afbakeningsprobleem kan worden opgelost. Weliswaar heeft de minister de mogelijkheid om in gevallen waarin dat technisch mogelijk is het betwiste gebied in het avv-besluit uit te sluiten, maar het is aan het oordeel van de minister om van die mogelijkheid gebruik te maken. Uit het woord ‘kan’ volgt dat het aan de discretie van de minister is of daar wel of niet gebruik van wordt gemaakt. De minister kan dan ook niet worden verweten dat hij een beslissing heeft genomen op het avv-verzoek van eiseressen zonder een bijdrage te leveren aan een oplossing voor de werkingssfeeroverlap tussen de cao VD en de cao PB en voordat hij op het avv-verzoek van NVB c.s. heeft beslist. Overigens heeft de minister in dit geval nog wel een gesprek tussen eiseressen en NVB c.s. gefaciliteerd om te bezien of zij samen tot een oplossing zouden kunnen komen voor het afbakeningsprobleem en heeft hij beide avv-verzoeken aangehouden in afwachting van de uitkomst van een door hen zelf gepland overleg. Toen bleek dat partijen in beide overleggen (opnieuw) niet tot elkaar zijn gekomen, heeft de minister dan ook op het avv-verzoek van eiseressen (afwijzend) kunnen beslissen.
4.6. Dat de minister de cao PB als doorgaans avv-cao heeft gekwalificeerd valt binnen de beoordelingsvrijheid die de minister heeft en is overigens ook niet onbegrijpelijk omdat de cao PB meermaals algemeen verbindend is verklaard. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat niet met zoveel woorden is bepaald wanneer sprake is van een ‘doorgaans’ avv-cao en dat, zoals namens NVB c.s. desgevraagd tijdens de zitting is verklaard, de cao PB niet alleen in de afgelopen tien jaar verschillende keren algemeen verbindend is verklaard maar ook al daarvoor. Weliswaar is, anders dan bij de door eiseressen genoemde cao’s Retail en MITT, geen sprake van een (vrijwel) doorlopende periode van avv, maar dat maakt de kwalificatie van de cao PB als doorgaans avv-cao en de daarmee samenhangende toepassing van paragraaf 6.2.1. van het Toetsingskader AVV door de minister nog niet willekeurig. Eiseressen hebben er nog op gewezen dat de werkingssfeer van de huidige cao PB is gewijzigd ten opzichte van voorgaande versies van de cao. Dat doet echter geen afbreuk aan de kwalificatie door de minister van de cao PB als een doorgaans avv-cao. Zoals de Staat terecht heeft opgemerkt heeft die kwalificatie betrekking op de gang van zaken tot dusver. Dat de wijziging van de werkingssfeer van de cao PB (waarvan het verzoek tot avv aanhangig is) zou meebrengen dat deze als een (geheel) nieuwe cao moet worden gezien heeft de Staat overigens betwist.
4.7. Met inachtneming van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de minister in dit geval gerechtvaardigd kon afzien van het doorlopen van de volledige procedure zoals omschreven in paragraaf 3 van het Toetsingskader AVV en hoofdstuk 4 van de Praktische Handreiking Brochure cao en avv. Publicatie van het avv-verzoek in de Staatscourant en openstelling van de mogelijkheid voor het indienen van bedenkingen dienden in dit geval gelet op het in paragraaf 6.2.1. van het Toetsingskader AVV geformuleerde beleid geen rechtens te respecteren doel.
4.8. De Staat heeft gemotiveerd betwist dat het beleid zoals dat in paragraaf 6.2.1. Toetsingskader AVV is neergelegd en door de minister in zijn besluit van 9 april 2025 is toegepast ertoe leidt dat er geen mogelijkheid bestaat om avv voor een andere dan de doorgaans avv-cao te vragen. Hij heeft erop gewezen dat cao-partijen bij ieder nieuw avv-verzoek (en in voorkomend geval ook tijdens een avv-periode) moeten aantonen dat zij voldoende representatief zijn. Dit geldt dus ook voor partijen bij een doorgaans avv-cao, zoals de cao PB. Als die cao niet langer zal gelden voor een naar het oordeel van de minister belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen, zal de cao niet opnieuw avv worden verklaard. In dat geval staat de weg voor avv-verklaring van een ‘nieuwe’ (voldoende representatieve) cao, waartoe te allen tijde een verzoek kan worden gedaan, open. Eiseressen kunnen dus – zo heeft de Staat ter zitting bevestigd – na een eventuele afwijzende beslissing op het avv-verzoek van NVB c.s. opnieuw een avv-verzoek doen voor de cao VD. Van een doorlopende exclusieve werking van de avv van de cao PB, zoals door eiseressen bepleit, is dan ook geen sprake. Bovendien geldt dat een cao alleen algemeen verbindend is voor de periode waarop een avv-besluit ziet. Buiten die periode zijn de partijen bij de cao VD dus niet gebonden aan de cao PB. Ook in zoverre is dus geen sprake van doorlopende exclusieve werking. Een en ander neemt niet weg dat als onverminderd aan het meerderheidsvereiste wordt voldaan er een aanmerkelijke kans is dat de minister het avv-verzoek voor de cao PB zal toewijzen. Dat rechtvaardigt in het licht van het voorgaande echter op geen enkele wijze de conclusie dat de minister in strijd handelt met (de uitgangspunten van) de wet AVV of enig ander (hoger) wettelijk voorschrift, zoals eiseressen hebben gesteld – maar overigens niet of niet naar behoren hebben onderbouwd. In dat verband acht voorzieningenrechter nog het volgende van belang. Uit paragraaf 1 (en 7) van het Toetsingskader AVV volgt dat avv tot doel heeft om de totstandkoming en de inhoud van collectieve arbeidsvoorwaarden te ondersteunen, met als beoogd effect te voorkomen dat niet gebonden werkgevers en werknemers door onderbieding concurreren op arbeidsvoorwaarden. Eiseressen hebben onvoldoende onderbouwd waarom het avv-beleid van de minister zoals dat door de minister in zijn besluit van 9 april 2025 is toegepast daaraan afbreuk doet.
Conclusie en proceskosten
4.9. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het besluit van de minister van 9 april 2025 niet onrechtmatig is. Dat brengt mee dat de vorderingen van eiseressen moeten worden afgewezen.
4.10. Eiseressen zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Bij de begroting van de proceskosten van zowel de Staat als NVB c.s. worden zoals gebruikelijk de forfaitaire tarieven gehanteerd voor de kosten van rechtsbijstand. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende aanleiding om, zoals door NVB c.s. gevorderd, uit te gaan van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Daarvoor is vereist dat sprake is van onrechtmatig handelen en/of misbruik van procesrecht in de zin van Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360 en dat is in deze zaak niet aan de orde. Aan NVB c.s. kan worden toegeven dat het instellen van een vordering ook jegens hen met het oog op het door eiseressen beoogde doel onnodig lijkt, maar dat levert op zichzelf geen misbruik van procesrecht op. Er is geen sprake van een situatie waarin het aanhangig maken van dit kort geding gelet op de evidente ongegrondheid van de vordering in verband met de betrokken belangen van NVB c.s. achterwege had moeten blijven.
4.11. De proceskosten van zowel de Staat als NVB c.s. worden begroot op:
-
griffierecht € 714,00
-
salaris advocaat € 1.107,00
-
nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing) Totaal € 1.999,00
4.12. De door de Staat gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. wijst de vorderingen van eiseressen af;
5.2. veroordeelt eiseressen in de proceskosten van zowel de Staat als NVB c.s. van ieder € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als eiseressen niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten eiseressen€ 92,00 extra aan de betreffende partij betalen, plus de kosten van betekening;
5.3. veroordeelt eiseressen in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten van de Staat als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4. verklaart de kostenveroordeling ten aanzien van de Staat uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.
EI
Toetsingskader algemeenverbindendverklaring cao-bepalingen (AVV).
Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst
Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten.