Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13717 - Rechtbank Den Haag - 24 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1371724 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.27770

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A. Orhan),

en

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een visum voor kort verblijf ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2025 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verder is verschenen [referent], referent.

Overwegingen

  1. Eiser is geboren op [datum] 1986 en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft op 17 oktober 2023 een aanvraag gedaan voor een visum voor kort verblijf voor verblijf bij referent, een (goede) vriend van hem.

  2. Bij besluit van 24 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Verder bestaat een redelijke twijfel over het voornemen van eiser om Nederland vóór het verstrijken van het visum weer te verlaten.[1]

  3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar daartegen kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft de gestelde vriendschappelijke relatie niet aannemelijk gemaakt, zodat het doel van het voorgenomen verblijf onvoldoende is aangetoond. Uit het aanvraagformulier blijkt dat eiser een bezoek beoogt van 85 dagen terwijl referent slechts voor dertig dagen logies wenst te verzorgen. Daarnaast blijkt uit de reisverzekering dat Duitsland de bestemming is. Verder is volgens verweerder onvoldoende aangetoond dat eiser sociale en economische binding heeft met Irak. Tot slot heeft verweerder afgezien van het horen van eiser.[2]

  4. Eiser voert aan dat het doel van het voorgenomen verblijf evident is. Hij is namelijk uitgenodigd door referent om hem voor de duur van dertig dagen te bezoeken. Dat uit de reisverzekering blijkt dat Duitsland de bestemming is en zijn twee broers en tantes aldaar verblijven, maakt het reisdoel niet anders. Daarnaast betwist verweerder niet dat eiser een dienstverband heeft, zodat hiermee is gegeven dat hij een duurzaam inkomen geniet in Irak en daarmee de economische binding is aangetoond. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij ook naar de reeds overgelegde bewijsmiddelen. Verder is eiser gehuwd en heeft hij kinderen in Irak, zodat hiermee de sterke sociale binding met Irak is aangetoond. Indien verweerder al het voorgaande onvoldoende heeft gevonden, lag het op zijn weg om eiser te horen op zijn bezwaar. Het uitgangspunt is namelijk dat de vreemdeling in de bezwaarfase wordt gehoord. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling[3] van 6 juli 2022.[4]

De rechtbank oordeelt als volgt.

  1. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De Afdeling heeft zich in haar uitspraak van 6 juli 2022 uitgelaten over de hoorplicht in vreemdelingenzaken. Daaruit volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is opgenomen. De Afdeling is van oordeel dat de gronden op basis waarvan van horen kan worden afgezien, terughoudend moeten worden toegepast. Daarbij heeft de Afdeling erop gewezen dat met de hoorplicht ook wordt beoogd om het vertrouwen tussen burgers en de overheid te versterken en draagvlak te creëren voor besluiten. De vraag of van een gehoor kan worden afgezien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Als vuistregel geldt dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Ook is relevant of een vreemdeling in zijn bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om een hoorzitting. De Afdeling overweegt ten slotte dat verweerder ook voldoende acht moet slaan op persoonlijke en bijzondere omstandigheden van het geval en dat aanleiding kan zijn voor de rechter om verweerder op te dragen de vreemdeling alsnog te horen.

  2. Het ligt op de weg van eiser om de gestelde vriendschap met referent te onderbouwen.[5] Eiser heeft daartoe bij de aanvraag verklaard dat referent zijn beste vriend is en zij elkaar kennen sinds ze kinderen waren en referent nog in Irak woonde. Verder heeft hij in bezwaar foto’s overgelegd om deze vriendschap verder te onderbouwen. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder dit onvoldoende vindt. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de foto’s een momentopname zijn en verder niets zeggen over hoe de gestelde vriendschapsrelatie is ontstaan, gegroeid en/ of in de tijd is onderhouden. Hierover had verweerder tijdens een hoorzitting vragen kunnen stellen. Het horen in bezwaar kan immers uitkomst bieden om duidelijkheid te verkrijgen over de redenen voor het ontbreken van informatie, maar ook om – in dit geval – duidelijkheid te verkrijgen over de gestelde vriendschapsrelatie. Hoewel verweerder terecht opmerkt dat uit de reisverzekering blijkt dat de bestemming Duitsland is en referent slechts voor dertig dagen logies verstrekt terwijl eiser om een bezoek heeft gevraagd van 85 dagen en dit onduidelijkheid schept, maakt dat het voorgaande niet anders. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het aannemelijk maken van een vriendschapsrelatie met documenten, anders dan andere banden, lastiger is. Het lag dan ook in de rede om eiser hierover te horen. Daarnaast heeft referent gesteld, en onderbouwd door middel van foto’s van afgegeven visa, dat hij een betrouwbaar referent is, omdat hij meermaals is opgetreden als referent voor zijn moeder. Eiser en referent hebben verder in bezwaar expliciet verzocht om te worden gehoord. Gelet op het voorgaande, tezamen bezien, heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar.

  3. Dit oordeel maakt dat de andere beroepsgronden niet meer besproken hoeven te worden. Hierbij is van belang dat de uitkomst van de hoorzitting mogelijk van invloed is op het standpunt van verweerder over het voornemen van eiser om Nederland tijdig te verlaten vanwege het ontbreken van sociale en economische binding met Irak. De rechtbank merkt echter ten overvloede op dat eiser ten aanzien van zijn sociale en economische binding met Irak veel stukken heeft overgelegd. Eiser heeft onder meer een huwelijksakte, een uittreksel van het familieregister, een verklaring van de bank, meerdere werkgeversverklaringen van zowel eiser zelf als van zijn vrouw in Irak overgelegd. Hieruit blijkt onder meer dat eiser gezinsleven heeft in Irak, wat niet wordt betwist door verweerder. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom deze stukken onvoldoende zijn om een redelijke twijfel aan te nemen dat eiser Nederland tijdig zal verlaten vanwege het ontbreken van een sociale en economische binding.

  4. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond, omdat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal namelijk eerst een hoorzitting moeten houden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

  5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb[6] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

 verklaart het beroep gegrond;  vernietigt het bestreden besluit;  draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;  bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187 aan eiser moet vergoeden; en  veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan op 24 juli 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Op grond van artikel 32 van de Verordening (EU) nr. 810/2009 (Visumcode).

Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.

Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Visumcode.

Besluit proceskosten bestuursrecht.


Voetnoten

Op grond van artikel 32 van de Verordening (EU) nr. 810/2009 (Visumcode).

Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.

Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Visumcode.

Besluit proceskosten bestuursrecht.