ECLI:NL:RBDHA:2025:13473 - Rechtbank Den Haag - 23 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.29887
geboren op [geboortedatum], van onbekende nationaliteit, V-nummer: [v-nummer], (gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en
(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).
Procesverloop
1. Bij besluit van 3 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw
1.1. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en heeft zich op de rechtbank in Groningen laten bijstaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
2. De minister heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond), van de Vw. In dit verband stelt de minister zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser: (zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit; (lichte gronden) 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreek zij tevens de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser betoogt dat er geen aanleiding bestond om hem aan te houden en dat daarbij discriminatoir is gehandeld.
4.1. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van aanhouding van 3 juli 2025 blijkt dat eiser is aangehouden in een strafrechtelijk kader
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling
- door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb opgenomen lichte en zware gronden - ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen.
[4] Eiser heeft dit niet betwist.
Gronden
6. Eiser heeft de zware en lichte gronden niet betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden, in samenhang bezien, de maatregel van bewaring niet kunnen dragen en onvoldoende zouden zijn om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. De enkele stelling van eiser dat hij zich niet langer aan het toezicht zal onttrekken, maakt dat niet anders. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Bij de beoordeling van het lichter middel heeft de minister ook de medische omstandigheden van eiser betrokken door te overwegen dat medische zorg in het detentiecentrum beschikbaar is.
Voortvarend handelen
8. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de minister voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijk termijn in bewaring wordt gehouden.
Zicht op uitzetting
9. Tot slot stelt de rechtbank vast dat de Afdeling in de uitspraak van 6 juni 2016
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Vreemdelingenwet 2000.
Op grond van artikel 447E Wetboek van Strafrecht.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afdelingsuitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.
Afdelingsuitspraak van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.
ECLI:NL:RVS:2016:1552.