Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13463 - Rechtbank Den Haag - 23 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1346323 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

uitspraak

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.32598 uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop),

en

Procesverloop

Bij brief van 17 juli 2025 heeft de minister eiser uitgenodigd voor een gesprek met de diplomatieke vertegenwoordiger van de Democratische Republiek Congo op 25 juli 2025. Ingevolge het bepaalde in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt een dergelijke handeling gelijkgesteld met een besluit.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, en te bepalen dat de presentatie bij de diplomatieke vertegenwoordiger van de Democratische Republiek Congo op 25 juli 2025 om 13.00 uur geen doorgang mag vinden en er geen presentaties zullen plaatsvinden voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep met zaaknummer NL24.21479. De minister is in de gelegenheid gesteld om een reactie in te dienen. Bij brief van 21 juli 2025, ingediend in de beroepszaak, heeft de minister meegedeeld dat de voorgenomen presentatie doorgang kan vinden. Hieraan doet volgens de minister niet af dat de beroepsprocedure gepland staat op een MK-zitting. De voorzieningenrechter doet op grond van het bepaalde in 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder nadere zitting.

Overwegingen

  1. Eiser stelt een Burger van Congo te zijn en dat hij is geboren op [1970] .

  2. Verzoeker voert aan dat hij tijdig, namelijk op 21 mei 2024, beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van 14 mei 2024 waarbij een aanvraag om internationale bescherming is afgewezen. De rechtbank Den Haag, deze zittingsplaats, heeft nog geen beslissing genomen op het beroep (zaaknummer 24.21479). Verzoeker mag de uitspraak in Nederland afwachten. Het opstarten van een laisser-passertraject en een presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiging is volgens verzoeker aan te merken als een uitzettingshandeling. Een dergelijke uitzettingshandeling kan de effectiviteit van het beroep aantasten, met name wanneer de vreemdeling in zijn asielrelaas stelt te vrezen voor de autoriteiten van zijn land van herkomst. Dit is bij verzoeker het geval, nu hij door de Congolese autoriteiten verdacht wordt van het smokkelen van Rwandezen. Nu verzoeker vreest voor de autoriteiten van zijn land van herkomst kan niet met zekerheid worden gesteld dat de presentatie geen risico’s met zich meebrengt, aldus verzoeker.

  3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de rechtbank in de beroepszaak van verzoeker partijen op 4 juli 2025 heeft bericht dat de voor 8 juli 2025 geplande zitting is uitgesteld en dat deze zaak wordt verwezen naar de meervoudige kamer. Een datum voor de behandeling van het beroep door de meervoudige kamer is nog niet vastgesteld.

  4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een gesprek met een diplomatiek vertegenwoordiger van het land van herkomst valt aan te merken als een handeling ter fine van uitzetting van verzoeker. In de brief van 17 juli 2025 is immers vermeld dat tijdens dit gesprek de identiteit en nationaliteit van verzoeker wordt onderzocht zodat zijn vertrek mogelijk wordt.

  5. Omdat moet worden voorkomen dat een verzoeker om internationale bescherming een risico loopt vanwege een mogelijke reactie van de autoriteiten op een ingediend verzoek om internationale bescherming, dient de minister zich te onthouden van het presenteren van een vreemdeling die geen in rechte vaststaande terugkeerplicht heeft en ten aanzien van wie de rechter nog niet heeft beoordeeld of het beginsel van non-refoulement aan de verwijdering in de weg staat. Bij het bepalen van het moment waarop verzoeker verplicht wordt om mee te werken aan de terugkeer naar zijn land van herkomst is bovendien niet doorslaggevend wanneer de minister een beslissing op de asielaanvraag heeft genomen, maar wanneer de rechter die beslissing heeft getoetst.

  6. De voorzieningenrechter overweegt dan ook gelet op het bovenstaande dat verweerder zich moet onthouden van het presenteren van verzoeker zolang niet in rechte vaststaat dat verzoeker een vertrekplicht heeft. Nu de rechterlijke toetsing van het terugkeerbesluit nog niet heeft plaatsgevonden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen.

  7. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb de minister veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 907,- (1 punt voor de voorlopige voorziening, waarde per punt € 907,-, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;

-verbiedt de op 25 juli 2025 geplande presentatie van verzoeker bij de autoriteiten van de Democratische Republiek Congo;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.

De uitspraak is uitgesproken en bekend gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl:

23 juli 2025