Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13321 - Rechtbank Den Haag - 17 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1332117 juli 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.28647

V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),

en

Procesverloop

Verweerder heeft op 18 februari 2025 aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.

Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.

Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.

Verweerder heeft op 3 juli 2025 de maatregel opgeheven.

De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 7 juli 2025..

Overwegingen

  1. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1998.

  2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.

  3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 juni 2025[1] volgt dat de maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.

  4. In haar uitspraak van 1 juli 2025[2] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat de detentie op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw maximaal 13 weken mag duren. Verweerder heeft, onder verwijzing naar die uitspraak, de maatregel op 3 juli 2025 opgeheven.

  5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat voor het toekennen van schadevergoeding, omdat de maatregel tot het moment van opheffen daarvan, rechtmatig heeft voortgeduurd. Verweerder heeft daarbij verwezen naar twee uitspraken van de Afdeling van 12 oktober 2011[3] en 3 mei 2024[4] en naar het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 6 december 2007[5].

5.1 De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt. De Afdeling heeft geoordeeld dat de detentie op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw maximaal 13 weken mag duren. Eiser zat ten tijde van het sluiten van het onderzoek op 16 juni 2025 in de hiervoor genoemde uitspraak van 19 juni 2025, bijna 17 weken in detentie. De 13 weken waren op dat moment dus ruim overschreden.

5.2 De rechtbank kan echter niet over de periode tot het sluiten van het onderzoek op 16 juni 2025 oordelen, nu de rechtbank in de uitspraak van 19 juni 2025 al over die periode heeft geoordeeld. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring met ingang van 17 juni 2025 onrechtmatig is.

  1. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 17 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van

17 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.700,-.

  1. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van (nadere) gronden, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.700,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Broekhof, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

In zaaknummer NL25.24524.

ECLI:NL:RVS:2025:2925.

ECLI:NL:RVS:2011:BT7444.

ECLI:NL:RVS:2024:1843.

Liu v. Rusland, application no. 42086/05.


Voetnoten

In zaaknummer NL25.24524.

ECLI:NL:RVS:2025:2925.

ECLI:NL:RVS:2011:BT7444.

ECLI:NL:RVS:2024:1843.

Liu v. Rusland, application no. 42086/05.