Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13290 - Rechtbank Den Haag - 4 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:132904 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.27134

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),

en

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. F. Boone, als waarnemer van de gemachtigde van eiser. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Had de grondslag van de maatregel van eiser gewijzigd moeten worden?

  1. Eiser betoogt dat de grondslag van de maatregel gewijzigd had moeten worden, omdat hij op 27 juni 2025 heeft aangegeven zijn asielaanvraag van 11 juni 2025 te willen intrekken. De maatregel is vervolgens niet binnen de vereiste 48 uur omgezet en daarom is de maatregel vanaf dat moment onrechtmatig.

1.1. De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Op de zitting is gebleken dat onduidelijkheid bestaat over de vraag of eiser zijn asielaanvraag op 27 juni 2025 heeft ingetrokken. Het dossier bevat een document waarin staat dat eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken, maar eiser heeft dat document niet ondertekend. Aan het begin van de zitting, toen de rechtbank eiser dit document voorhield, heeft eiser onomwonden verklaard dat hij zijn asielaanvraag niet wilde intrekken. De rechtbank ziet in deze omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat eiser zijn asielaanvraag daadwerkelijk heeft ingetrokken. Uitgaande van deze situatie kan eiser niet worden gevolgd in zijn betoog dat de grondslag van de maatregel gewijzigd had moeten worden en dat, nu dat niet is gedaan binnen de voorgeschreven termijn, deze maatregel onrechtmatig is. Kon eiser worden staandegehouden en opgehouden op grond van artikel 50a van de Vw 2000? 2. Eiser betoogt dat hij niet op grond van artikel 50a Vw van de 2000 kon worden staandegehouden en opgehouden, omdat op eiser geen Dublinsituatie van toepassing is. Dit gebrek moet leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van eiser moet uitvallen. Volgens eiser moet de minister zich houden aan de wet en het gaat hier om de vrijheidsberoving van eiser. De minister heeft verder geen belangen gesteld.

2.1. Uit artikel 50a van de Vw 2000, volgt – voor zover van belang – dat een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f tot en met h en m van de Vw 2000 kan worden staandegehouden en opgehouden indien dit nodig is voor de voorbereiding van een besluit omtrent inbewaringstelling van de vreemdeling op grond van artikel 59a en 59b van de Vw 2000.

2.2. De beroepsgrond van eiser slaagt niet. Uit het dossier volgt dat eiser op 11 juni 2025 een asielaanvraag heeft ingediend, waar tot op heden nog niet op is beslist, waardoor eiser grond van artikel 8, onder f, van de Vw 2000 rechtmatig verblijf heeft. Met het bestreden besluit is eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. De minister was dan ook bevoegd om eiser op grond van artikel 50a van de Vw 2000 staande te houden en op te houden.

2.3. Het betoog van eiser, dat de minister hem niet had mogen staandehouden en ophouden op de grond dat er geen aanwijzingen bestonden voor toepassing van de Dublinverordening, treft geen doel. Voorop staat dat het proces-verbaal van staandehouding en overbrenging en het proces-verbaal van ophouding en onderzoek de grondslag vermelden zoals hiervoor in 2.2 is weergegeven. Ook overigens is in deze processen-verbaal niet vermeld dat een aanwijzing voor de toepassing van de Dublinverordening aanleiding was tot het toepassen van deze dwangmiddelen. Eisers betoog hierover – wat daar ook van zij – zal de rechtbank dus buiten beschouwing laten. Heeft de minister gehandeld in strijd met artikel 104 van de Vw 2000? 3. Eiser betoogt dat de minister artikel 104 van de Vw 2000 heeft overtreden, omdat de inspecteur van politie eenheid Noord-Nederland (de inspecteur) tijdens het gehoor van eiser voorafgaand aan zijn bewaring een telefoongesprek heeft bijgewoond tussen eiser en zijn gemachtigde. De opmerking van de inspecteur dat de diensttelefoon niet onbeheerd bij eiser achter mocht blijven en dat de inspecteur daarom bij het gesprek is gebleven maakt niet dat er niet in strijd is gehandeld met artikel 104 van de Vw 2000. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 6 januari 2011.[1] Dit gebrek is zodanig ernstig dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. De maatregel is om deze reden onrechtmatig.

3.1. Uit artikel 104 van de Vw 2000 volgt dat de raadsman vrije toegang heeft tot de vreemdeling. Hij kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen kennis wordt genomen, een en ander onder het vereiste toezicht en met in achtneming van ingevolge deze wet gestelde regelen met betrekking tot het voor de ruimte of plaats, waar de vreemdeling zich bevindt, geldende regime.

3.2. In het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling staat het volgende: “V: Wij hebben meer dan twee uur gewacht op de advocaat. De advocaat heeft aangegeven dat zij niet in staat is om in gesprek met u te gaan. Ik begrijp wat u zegt en ik zal toch de advocaat voor u bellen. O: Advocaat gebeld en die heeft nu telefonisch contact via de tolk met de vreemdeling. Dit is om 12:42 uur. Afgesproken met de advocaat dat wij bij het gehoor aanwezig zijn omdat wij onze diensttelefoon niet onbeheerd achter kunnen laten.” De rechtbank maakt hieruit op dat de gemachtigde van eiser toestemming heeft gegeven dat de inspecteur aanwezig was gedurende het telefoongesprek tussen eiser en zijn gemachtigde. Door deze toestemming kan niet gesproken worden van schending van het bepaalde in artikel 104 van de Vw 2000. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet. Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel? 4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.[2]

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Rb Den Haag (zp. Roermond) 6 januari 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BP0023.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.


Voetnoten

Rb Den Haag (zp. Roermond) 6 januari 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BP0023.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.