ECLI:NL:RBDHA:2025:13067 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/1401 en SGR 24/1412
**[eiser 1] (**eiser 1) en [eiser 2] B.V.(eiser 2), te [plaats 1] , tezamen: eisers
en
(gemachtigden: mr. C.A. Manders-Chang, mr. K. Kayadelen en mr. T. Bender).
1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college om spoedeisende bestuursdwang toe te passen om de huisvesting van personen in een bedrijfsschuur op het perceel [perceel 1] te [plaats 2] te beëindigen. Eisers zijn het daar niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college spoedeisende bestuursdwang heeft mogen toepassen.
Procesverloop
2. Met de bestreden besluiten van 11 januari 2024 op de bezwaren van eisers heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de spoedeisende bestuursdwang terecht is toegepast.
2.1. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Namens eisers heeft [eiser 1] hieraan deelgenomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ook zijn namens college [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (toezichthouders) verschenen.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Op 17 november 2022 heeft een toezichthouder van de gemeente Westland een controle uitgevoerd op het perceel [perceel 1] te [plaats 2] . Blijkens de daarvan opgestelde rapportage is bij deze controle onder meer geconstateerd dat daar in strijd met het bestemmingsplan werknemers werden gehuisvest en de huisvestingsvoorzieningen niet voldeden aan de vereisten voor brandveiligheid. Dat laatste werd door de brandweer bevestigd, waarna besloten is om het gedeelte van het pand waar de werknemers gehuisvest werden te sluiten en te verzegelen.
3.1. Bij besluiten van 25 november 2022 heeft het college deze beslissing op schrift gesteld. Het ene besluit is gericht aan [eiser 1] en het andere besluit aan [eiser 2] B.V.. In beide besluiten heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de geadresseerde is aan te merken als overtreder omdat hij eigenaar is van de schuur en het daarom in zijn macht heeft de overtreding te beëindigen. Het college heeft verder toegelicht dat de drie kamers ten behoeve van het huisvesten van werknemers niet zijn toegestaan op grond van de het bestemmingsplan en eisers ook niet over een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik beschikken. Ook is niet voldaan aan diverse brandveiligheidseisen. Dat is in strijd met de Woningwet en het Bouwbesluit 2012. Om te voorkomen dat het gevaar voor de gezondheid en veiligheid van mensen en objecten in de schuur als gevolg van het uitbreken van een brand zou voortduren is overgegaan tot directe beëindiging van de mogelijkheid tot overnachting in de schuur. De situatie was dermate gevaarlijk dat aan eisers geen mogelijkheid is geboden om zelf maatregelen te treffen. Verder heeft het college toegelicht dat meer gewicht is toegekend aan de veiligheid van de aanwezige personen dan het belang van eisers bij het voortduren van de overtreding.
3.2. In de bestreden besluiten van 11 januari 2024 heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat de spoedeisende bestuursdwang terecht is toegepast.
Beoordeling door de rechtbank
Overgangsrecht Omgevingswet 4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder bestuursdwang is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht op die last van toepassing tot het tijdstip waarop de last onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd, dan wel de last is ingetrokken of is komen te vervallen.
4.1. De besluit over het toepassen van de spoedeisende bestuursdwang is op 25 november 2022 genomen. Dat betekent dat in deze zaak de destijds geldende bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit) van toepassing blijven.
Overtreding en spoedeisendheid 5. Eisers betogen dat het college ten onrechte spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast. Volgens eisers waren er geen brandgevaarlijke situaties en was er ook geen strijd met het bestemmingsplan. Van een overtreding van de Wabo, de Woningwet of het Bouwbesluit kan dan ook geen sprake zijn, aldus eisers. Verder was de situatie op het bedrijf al langer bij het college bekend en was er geen sprake van spoed. Dat blijkt volgens eisers ook uit het gegeven dat de schriftelijke bevestiging van het besluit om bestuursdwang toe te passen lang op zich liet wachten.
5.1. Het college stelt zich – samengevat weergegeven – op het standpunt dat sprake is van meerdere overtredingen en dat de situatie zo brandgevaarlijk was dat direct moest worden ingegrepen. Het college heeft eerder in de procedure aangegeven dat het gebruik in strijd met het bestemmingsplan niet aan het handhavend optreden ten grondslag heeft gelegen. Op de zitting bij de rechtbank heeft het college verduidelijkt dat óók het strijdig gebruik ten grondslag ligt aan het handhavend optreden, maar dat de spoedeisendheid volgt uit de overtredingen van het Bouwbesluit.
5.2. Artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last".
Het tweede lid luidt: "Indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt".
5.3. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Op het perceel [perceel 1] te [plaats 2] rust op grond van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” de enkelbestemming “ [enkelbestemming] ”. Eisers betogen dat het huisvesten van tijdelijk werkzame arbeidskrachten binnen de bestemming glastuinbouw valt of in ieder geval had moeten leiden tot een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik via een binnen- of buitenplanse vrijstelling. Dat laatste punt zal de rechtbank bespreken bij de vraag of sprake is van concreet zicht op legalisatie.
5.3.1. Op grond van artikel 3.1 van de planregels zijn de voor " [enkelbestemming] " ( [enkelbestemming] ) aangewezen gronden bestemd voor: a. een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf, zoals beschreven in Bijlage 1; b. bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en verkeerskunstwerken ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, laad- en losvoorzieningen, groen en voorzieningen van algemeen nut (transformatorhuisjes); c. voorzieningen voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van en bij een glastuinbouwbedrijf, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet-glastuinbouwbedrijven) bedrijfseconomisch ondergeschikt is; d. voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf; e. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen; f. het wonen in een bij een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf behorende bestaande bedrijfswoning; […].
5.3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsmigranten waren gehuisvest in een bedrijfsschuur en dus niet in een bestaande bedrijfswoning. Nu een andere vorm van wonen/huisvesting niet is toegestaan binnen deze bestemming volgt de rechtbank eisers niet in hun betoog dat geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan.
5.4. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het Bouwbesluit is overtreden. Uit de rapportage van de toezichthouder van 17 november 2022 en het opnamerapport brandveiligheidsonderzoek van 16 december 2022 blijkt dat de toezichthouder van het college en de brandweer/Veiligheidsregio Haaglanden onder meer de volgende bevindingen op het perceel [perceel 1] te [plaats 2] hebben gedaan:
-
brandmelders ontbreken in de drie kamers;
-
de vluchtweg is onveilig (buitendeur kan niet open) en niet aangegeven;
-
langs de vluchtroute hangt kunststof worteldoek dat zeer brandgevaarlijk is;
-
de woonfunctie ligt in hetzelfde brandcompartiment als de industriefunctie;
-
nabij de woonfunctie worden brandgevaarlijke stoffen op een onveilige wijze opgeslagen;
-
er komt geen rechtsreeks daglicht in de kamers.
Het college heeft in het primaire besluit toegelicht dat daarom niet is voldaan aan de voorschriften uit de Woningwet, het Bouwbesluit 2012 en het bestemmingsplan.
5.4.1. Eisers betogen in hun beroepschrift in zijn algemeenheid dat wel is voldaan aan alle voorschriften uit het Bouwbesluit. Zo zouden alle kamers voorzien zijn van rookmelders, en van 60 minuten brandwerende wanden en een brandvertragend doek, zijn er overal brandblussers geplaatst door een erkende installateur en is er geen openvuur in de keuken. Verder waren volgens eisers nooduitgangen aanwezig en gaat er geen enkel gevaar uit van de opgeslagen vaste meststoffen. Eisers hebben echter geen enkele onderbouwing of bewijs geleverd voor hun stellingen. Ook uit de foto’s die eisers ter zitting hebben getoond blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er op het moment dat de bestuursdwang werd toegepast geen sprake was van overtredingen van het Bouwbesluit. Zo hebben eisers niet onderbouwd wanneer de foto’s zijn genomen en of de vastgestelde situatie hetzelfde was als ten tijde van het toepassen van de bestuursdwang. Verder is het enkele ontkennen of betwisten van de door het college geconstateerde overtredingen naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende. Met de in de rapportages en besluiten beschreven overtredingen heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat sprake was van overtredingen van het Bouwbesluit. Het college was daarom ook bevoegd om handhavend op te treden.
5.5. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van het college dat de situatie zo onveilig was dat het toepassen van spoedeisende bestuursdwang gerechtvaardigd was. Het college heeft zich op dat punt mogen baseren op onder 5.4. beschreven bevindingen in de rapporten van de toezichthouder en de Veiligheidsregio. De rechtbank acht in dat kader van belang dat in het opnamerapport van het brandveiligheidsonderzoek van de Veiligheidsregio is opgenomen dat een hersteltermijn niet aan de orde is omdat de situatie dusdanig onveilig is dat de ruimte niet geschikt is om daarin te mogen wonen, met name vanwege het ontbreken van een extra beveiligde vluchtroute die niet door het brandcompartiment van de industriefunctie loopt. Ter vergelijking verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 mei 2019
5.6. Voor zover eisers hebben betoogd dat het te lang heeft geduurd voordat het college het toepassen van de bestuursdwang op schrift heeft bevestigd, overweegt de rechtbank het volgende. De wet schrijft voor dat – als een besluit niet kan worden afgewacht – zo spoedig mogelijk na het toepassen van bestuursdwang alsnog een besluit wordt bekendgemaakt
5.7. De beroepsgrond slaagt niet.
Overtreder? 6. Eisers betogen dat het college hen in de bestreden besluiten ten onrechte heeft aangemerkt als overtreders. In dat verband wijzen zij erop dat de tuinbouwbedrijven krachtens huur- of pachtovereenkomst in gebruik zijn bij de Commanditaire Vennootschap [bedrijfsnaam 1] . Deze vennootschap exploiteert de bedrijven waar de tijdelijke arbeidsmigranten waren gehuisvest. Eisers betogen dat zij daarom niet bij machte waren om een einde te maken aan de overtreding.
6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat uit het Kadaster blijkt dat eisers beide voor 1/2 deel eigenaar zijn van het perceel [perceel 1] te [plaats 2] . Als eigenaars van het perceel zijn eisers verantwoordelijk voor het gebruik van de woonruimten en hebben zij het in hun macht op de overtredingen te beëindigen, aldus het college.
6.2. Op grond van artikel 5.1, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
6.3. De Afdeling is in haar uitspraken van 31 mei 2023
6.4. Eisers hebben niet betwist dat zij gezamenlijk eigenaars zijn van het perceel en het tuinbouwbedrijf aan de [perceel 1] te [plaats 2] . De overtreding houdt direct verband met de manier waarop het perceel/het bedrijf wordt gebruikt. Een eigenaar kan in de regel beschikken over de wijze van gebruik van zijn eigendom, ook als hij deze heeft verhuurd of verpacht. Dat kan bijvoorbeeld door daar in een contract bepalingen over op te nemen. In dat opzicht hadden eisers als eigenaar beschikkingsmacht over het gebruik van het perceel/bedrijf. Dat eisers op de hoogte waren van deze handelingen en ze ook hebben aanvaard blijkt naar het oordeel van de rechtbank reeds uit het gegeven dat eiser 1 de bestuurder en enig aandeelhouder is van [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V., die vervolgens weer bestuurder en enig aandeelhouder zijn van [bedrijfsnaam 4] B.V. en eiser 2, die beide vennoot waren in de Commanditaire Vennootschap. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college eisers terecht heeft aangemerkt als overtreders.
6.5. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden – kader
7. Bij handhavingsbesluiten geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
Bijzondere omstandigheden: Concreet zich op legalisatie?
8. Eisers betogen dat het college had moeten afzien van handhavend optreden omdat er concreet zicht is op legalisatie. In dat kader wijzen zij erop dat het college nieuw beleid heeft voor de huisvesting van arbeidsmigranten op bedrijven. Volgens eisers past de huisvesting zoals die was ingericht binnen dit nieuwe beleid. Eisers hebben nieuwe aanvragen ingediend, die volgens hen ongetwijfeld tot vergunningverlening zullen gaan leiden. Ook lopen er bij de rechtbank nog procedures om alsnog omgevingsvergunningen te krijgen voor de woonunits.
8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat van concreet zicht op legalisatie geen sprake is, omdat zij niet bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen voor huisvesting in deze vorm.
8.2. De rechtbank overweegt het volgende. Het college heeft te kennen gegeven geen omgevingsvergunning te willen verlenen voor het bewonen van de bedrijfsschuur in strijd met de regels van het bestemmingsplan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
8.3. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden – evenredigheid? 9. Eisers betogen voorts dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is. Volgens hen had het college moeten volstaan met het geven van aanwijzingen. Als er al brandonveilige situaties waren, hadden eisers die per direct opgelost. Verder plaatsen eisers kanttekeningen bij de manier waarop de bestuursdwang is uitgevoerd. Ook wijzen eisers erop dat zij al vele malen de nijpende huisvestingsproblemen aan de gemeente hebben voorgelegd. De gemeente heeft de concrete plannen van eisers jarenlang op hun beloop gelaten. Omdat de gemeente het al meer dan 10 jaar lang laat afweten, hebben eisers hun personeel tijdelijk op deze wijze moeten huisvesten.
9.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de situatie dermate onveilig was dat direct actie nodig was. In dat verband heeft het college erop gewezen dat niet alle brandonveilige aspecten per direct waren op te lossen, en het toepassen van spoedeisende bestuursdwang mede daarom gerechtvaardigd was. Daarbij komt dat de situatie gevaarlijk was voor een ieder die zich in genoemde ruimten ophield. Het college heeft daarom aan het beschermen van de gezondheid en veiligheid van deze mensen zwaarder gewicht toegekend dan aan het belang van eiseres bij het voortduren van de overtreding.
9.2. De rechtbank verwijst in dit verband allereerst naar de overwegingen 5.4-5.5 waarin is geoordeeld dat het college voldoende heeft onderbouwd dat de (brand-)veiligheid in het geding was en de situatie spoedeisend was. De rechtbank is van oordeel dat het college in de belangenafweging in redelijkheid meer gewicht heeft toegekend aan de gezondheid en veiligheid van de in het pand gehuisveste personen, dan aan het belang van eisers bij het voortzetten van de overtreding. Dat – zoals eisers betogen – de bestuursdwang op brute wijze zou zijn toegepast en tot mensonwaardige situaties zou hebben geleid, hebben zij niet onderbouwd. Ook anderszins in daar naar het oordeel van de rechtbank niet van gebleken. Ook blijkt niet dat eisers door het handhavend optreden van het college onevenredig in hun bedrijfsvoering zijn geraakt.
9.3. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden – schending van het vertrouwensbeginsel?
10. Eisers betogen dat wethouder [naam 4] al ruim voor 31 januari 2022 (het einde van de begunstigingstermijn voor de woonunits aan de [perceel 2] , [perceel 6] , [perceel 7] , en [perceel 4] , te [plaats 1] ) had aangegeven dat de units konden blijven staan en bewoond konden blijven. Als dat niet zo was hadden eisers bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gevraagd om herziening van de uitspraak van 16 juni 2021
10.1 De rechtbank overweegt dat dit betoog in het beroepschrift van eisers niet relevant is in deze zaak. Het gaat in deze zaak immers om de uitvoering van spoedeisende bestuursdwang in verband met overtredingen van het Bouwbesluit en het bestemmingsplan op het adres [perceel 1] te [plaats 2] en niet om de eerder opgelegde lasten onder dwangsom voor de vier woonunits.
10.2. De beroepsgrond slaagt niet.
Gang van zaken in de bezwaarfase 11. Eisers betogen dat de bezwaarprocedure onzorgvuldig is geweest. Het verweerschrift van het college werd namelijk pas vlak voor de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften overgelegd en op de dag van de hoorzitting kwam het college zelfs nog met een nader verweerschrift. Eisers hebben daar niet meer goed op kunnen reageren.
11.1. De rechtbank overweegt het volgende. De hoorzitting in bezwaar heeft plaatsgevonden op 20 februari 2023. Uit het dossier blijkt dat het college op 6 februari 2023 een verweerschrift naar de commissie bezwaarschriften heeft verzonden. Eisers hebben dit verweerschrift ook tijdig ontvangen, want zij hebben daar op gereageerd met een aanvullend bezwaarschrift op 16 februari 2023. Daarin hebben eisers ook geschreven dat zij volstaan met die schriftelijke toelichting en afzien van het recht om de hoorzitting van 20 februari 2023 bij te wonen. Het college heeft zich wél laten vertegenwoordigen op de hoorzitting en heeft daar een schriftelijke reactie overgelegd waarin is ingegaan op het aanvullende bezwaarschrift van 16 februari 2023. De rechtbank vindt deze gang van zaken niet onzorgvuldig. Het college is niet verplicht om schriftelijk verweer te voeren en had er bijvoorbeeld ook voor kunnen kiezen om tijdens de hoorzitting mondeling te reageren op het bezwaar van eisers. Dat eisers niet op de hoorzitting aanwezig waren en dus ook niet hebben kunnen reageren op de schriftelijk reactie die het college daar heeft overlegd, is hun eigen keuze geweest en kan het college niet worden aangerekend.
11.2. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
12. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het beroep tegen het besluit dat is gericht aan [eiser 1] heeft zaaknummer SGR 24/1401 en het beroep tegen het besluit dat is gericht aan [eiser 2] B.V. heeft zaaknummer SGR 24/1412.
ECLI:NL:RVS:2019:1488
Artikel 5:31, tweede lid, van de Awb
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1245
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2005.
ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2501
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1175).
ECLI:NL:RBDHA:2024:3690
ECLI:NL:RVS:2021:1272