ECLI:NL:RBDHA:2025:13066 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/1390
en
(gemachtigden: mr. C.A. Manders-Chang, mr. K. Kayadelen en mr. T. Bender).
1. Deze uitspraak gaat over het besluit van het college om door middel van spoedeisende bestuursdwang de huisvesting van personen in een bedrijfsschuur op het perceel [adres 1] te [plaats] te beëindigen. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college spoedeisende bestuursdwang heeft mogen toepassen.
Procesverloop
2. Bij besluit van 5 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld dat de spoedeisende bestuursdwang terecht is toegepast.
2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Namens eiseres heeft [naam 1] hieraan deelgenomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ook zijn namens het college de toezichthouders [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] verschenen.
Totstandkoming van de bestreden besluiten
3. Op 17 november 2022 heeft een toezichthouder van de gemeente Westland een controle uitgevoerd op het perceel [adres 1] te [plaats] . Blijkens de daarvan opgestelde rapportage is bij deze controle onder meer geconstateerd dat daar in strijd met het bestemmingsplan werknemers werden gehuisvest en de huisvestingsvoorzieningen niet voldeden aan vereisten uit het Bouwbesluit 20212 (hierna: Bouwbesluit) voor wat betreft ventilatie, daglicht en brandveiligheid. Dat laatste werd door de brandweer/veiligheidsregio bevestigd, waarna is besloten om de drie woonruimten waar de werknemers werden gehuisvest te sluiten en te verzegelen.
3.1. Bij besluit van 25 november 2022 heeft het college deze beslissing op schrift gesteld. In dit besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [bedrijfsnaam 1] B.V. als eigenaar van het perceel is aan te merken als overtreder. Het college heeft verder toegelicht dat de drie woonruimten ten behoeve van het huisvesten van werknemers niet zijn toegestaan op grond van het bestemmingsplan en eiseres ook niet beschikt over een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik. Ook is niet voldaan aan diverse brandveiligheidseisen. Dat is in strijd met de Woningwet en het Bouwbesluit. Om te voorkomen dat het gevaar voor de gezondheid en veiligheid van mensen en objecten in de schuur als gevolg van het uitbreken van een brand zou voortduren is overgegaan tot directe beëindiging van de mogelijkheid tot overnachting in de schuur. De situatie was dermate gevaarlijk dat aan eiseres geen mogelijkheid is geboden om zelf maatregelen te treffen. Verder heeft het college toegelicht dat meer gewicht is toegekend aan de veiligheid van de aanwezige personen dan het belang van eiseres bij het voortduren van de overtreding.
3.2. In het bestreden besluit van 5 februari 2024 heeft het college een eerder genomen beslissing op bezwaar van 11 januari 2024 ingetrokken, maar het bezwaar van eiseres alsnog ongegrond verklaard. Het bestreden besluit komt inhoudelijk overeen met de eerder genomen beslissing op bezwaar maar is gericht aan eiseres, in plaats van aan [bedrijfsnaam 1] B.V.. [naam 1] heeft ter zitting bevestigd dat hij alleen namens eiseres tegen dit besluit beroep instelt.
Beoordeling door de rechtbank
Overgangsrecht Omgevingswet 4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder bestuursdwang is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht op die last van toepassing tot het tijdstip waarop de last onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd, dan wel de last is ingetrokken of is komen te vervallen.
4.1. De besluit over het toepassen van de spoedeisende bestuursdwang is op 25 november 2022 genomen. Dat betekent dat in deze zaak de destijds geldende bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Woningwet en het Bouwbesluit van toepassing blijven.
Overtreding en spoedeisendheid 5. Eiseres betoogt dat het college ten onrechte spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast. Volgens eiseres waren er geen brandgevaarlijke situaties en was er ook geen strijd met het bestemmingsplan. Van een overtreding van de Wabo, de Woningwet of het Bouwbesluit kan dan ook geen sprake zijn, aldus eiseres. Verder was de situatie op het bedrijf al langer bij het college bekend en was er geen sprake van spoed. Dat blijkt volgens eiseres ook uit het gegeven dat de schriftelijke bevestiging van het besluit om bestuursdwang toe te passen lang op zich liet wachten.
5.1. Het college stelt zich – samengevat weergegeven – op het standpunt dat sprake is van meerdere overtredingen en dat de situatie zo brandgevaarlijk was dat direct moest worden ingegrepen. Het college heeft eerder in de procedure aangegeven dat het gebruik in strijd met het bestemmingsplan niet aan het handhavend optreden ten grondslag heeft gelegen. Op de zitting bij de rechtbank heeft het college verduidelijkt dat óók het strijdig gebruik ten grondslag ligt aan het handhavend optreden, maar dat de spoedeisendheid volgt uit de overtredingen van het Bouwbesluit.
5.2. Artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last".
Het tweede lid luidt: "Indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt".
5.3. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Op het perceel [adres 1] te [plaats] rust op grond van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” de enkelbestemming “Agrarisch – Glastuinbouw”. Eiseres betoogt dat het huisvesten van tijdelijk werkzame arbeidskrachten binnen de bestemming glastuinbouw valt of in ieder geval had moeten leiden tot een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik via een binnen- of buitenplanse vrijstelling. Dat laatste punt zal de rechtbank bespreken bij de vraag of sprake is van concreet zicht op legalisatie.
5.3.1. Op grond van artikel 3.1 van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Glastuinbouw" (A-GT) aangewezen gronden bestemd voor: a. een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf, zoals beschreven in Bijlage 1; b. bijbehorende erven, terreinen en voorzieningen, zoals ontsluitingswegen en verkeerskunstwerken ten behoeve van de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen, laad- en losvoorzieningen, groen en voorzieningen van algemeen nut (transformatorhuisjes); c. voorzieningen voor het opwekken en leveren van energie en/of warmte ten behoeve van en bij een glastuinbouwbedrijf, waarbij de energie- en/of warmtelevering aan derden (niet-glastuinbouwbedrijven) bedrijfseconomisch ondergeschikt is; d. voorzieningen voor het bergen, leveren en zuiveren van (giet-)water ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf; e. (hoofd-)watergangen, waterpartijen en (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen; f. het wonen in een bij een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf behorende bestaande bedrijfswoning; […].
5.3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeidsmigranten waren gehuisvest in een bedrijfsschuur en dus niet in een bestaande bedrijfswoning. Nu een andere vorm van wonen/huisvesting niet is toegestaan binnen deze bestemming volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan.
5.4. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het Bouwbesluit is overtreden. Uit de rapportage van de toezichthouder van het college van 21 november 2022 en het opnamerapport brandveiligheidsonderzoek van Veiligheidsregio Haaglanden van 17 november 2022 blijkt onder meer dat in de bedrijfsschuur aan de [adres 1] drie woon/slaapvertrekken, een woonkamer, douches, en een wasruimte zijn gerealiseerd. Bij deze inspectie zijn onder meer de volgende bevindingen gedaan:
-
in de drie woonvertrekken zijn geen brandblussers/rookmelders/vluchtaanduiding aanwezig;
-
de mechanische afvoer blaast de bedrijfsschuur in i.p.v. naar buiten;
-
de daglichttoetreding in de woonvertrekken 1 en 2 voldoet niet aan het Bouwbesluit;
-
de woonfunctie ligt in hetzelfde brandcompartiment als de industriefunctie;
-
de vluchtroute loopt door het brandcompartiment van de industriefunctie;
-
in de kas waar wooneenheden zijn gecreëerd, zijn gevaarlijke en brandbare stoffen opgeslagen;
5.4.1. Het college heeft in het besluit van 25 november 2022 toegelicht dat daarom niet is voldaan aan de volgende voorschriften uit het Bouwbesluit 2012: artikel 2.9, 2.10, 2.11, 2.12 (tijdsduur van bezwijken), artikel 3.28, eerste lid (luchtverversing), artikel 3.74, eerste lid (daglichttoetreding), artikel 6.1, eerste lid en 6.5 (verlichtingsinstallatie en voorziening tijdens verduistering), artikel 6.7, eerste lid (veilige energievoorziening), artikel 7.1, eerste lid en 7.11 eerste lid (brandgevaarlijke situatie voorkomen en veilig kunnen vluchten).
5.4.2. Eiseres betoogt in haar beroepschrift in zijn algemeenheid dat wel is voldaan aan alle voorschriften uit het Bouwbesluit. Zo zouden alle kamers voorzien zijn van rookmelders, van 60 minuten brandwerende wanden en een brandvertragend doek, zijn er overal brandblussers geplaatst door een erkende installateur en is er geen openvuur in de keuken. Verder waren volgens eiseres nooduitgangen aanwezig en gaat er geen enkel gevaar uit van de opgeslagen vaste meststoffen. Specifiek met betrekking tot de [adres 1] in [plaats] stelt eiseres zich op het standpunt dat de ruimtes zijn aangepast door een installateur die NEN-gecertificeerd is en de ruimtes zijn ingericht conform de geldende normen. Eiseres heeft echter geen enkele onderbouwing of bewijs geleverd voor haar stellingen. Het enkele ontkennen of betwisten van de door het college geconstateerde overtredingen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Met de in de rapportages en besluiten beschreven overtredingen heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat sprake was van overtredingen van het Bouwbesluit. Het college was daarom bevoegd om ook tegen deze overtredingen handhavend op te treden.
5.5. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan het standpunt van het college dat de situatie zo onveilig was dat het toepassen van spoedeisende bestuursdwang gerechtvaardigd was. Het college heeft zich op dat punt mogen baseren op onder 5.4. en 5.4.1. beschreven bevindingen in de rapporten van de toezichthouder en de Veiligheidsregio. De rechtbank acht in dat kader van belang dat in het opnamerapport van het brandveiligheidsonderzoek van de Veiligheidsregio is opgenomen dat een hersteltermijn niet aan de orde is omdat de situatie dusdanig onveilig is dat de ruimte niet geschikt is om daarin te mogen wonen, met name vanwege het ontbreken van een extra beveiligde vluchtroute die niet door het brandcompartiment van de industriefunctie loopt. Ter vergelijking verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 mei 2019
5.6. Voor zover eiseres betoogt dat het te lang heeft geduurd voordat het college het toepassen van de bestuursdwang op schrift heeft bevestigd, overweegt de rechtbank het volgende. De wet schrijft voor dat – als een besluit niet kan worden afgewacht – zo spoedig mogelijk na het toepassen van bestuursdwang alsnog een besluit wordt bekendgemaakt
5.7. De beroepsgrond slaagt niet.
Overtreder? 6. Eiseres betoogt dat het college haar in het bestreden besluit ten onrechte heeft aangemerkt als overtreder. In dat verband wijst zij erop dat de tuinbouwbedrijven krachtens huur- of pachtovereenkomst in gebruik zijn bij de Commanditaire Vennootschap [bedrijfsnaam 2] . Deze vennootschap exploiteert de bedrijven waar de tijdelijke arbeidsmigranten waren gehuisvest. Eiseres betoogt dat zij daarom niet bij machte was om een einde te maken aan de overtreding.
6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat uit het Kadaster blijkt dat eiseres ten tijde van het nemen van het bestreden besluit eigenaar was van het perceel [adres 1] . Als eigenaar van het perceel is eiseres verantwoordelijk voor het gebruik van de woonruimten en heeft zij het in haar macht om de overtredingen te beëindigen, aldus het college.
6.2. Op grond van artikel 5.1, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
6.3. De Afdeling is in haar uitspraken van 31 mei 2023
6.4. Eiseres heeft niet betwist dat zij eigenaar is van het perceel en het tuinbouwbedrijf aan de [adres 1] , te [plaats] . De overtreding houdt direct verband met de manier waarop het perceel/het bedrijf wordt gebruikt. Een eigenaar kan in de regel beschikken over de wijze van gebruik van zijn eigendom, ook als hij deze heeft verhuurd of verpacht. Dat kan bijvoorbeeld door daar in een contract bepalingen over op te nemen. In dat opzicht had eiseres als eigenaar beschikkingsmacht over het gebruik van het perceel/bedrijf. Dat eiseres op de hoogte was van deze handelingen en ze ook heeft aanvaard blijkt naar het oordeel van de rechtbank reeds uit het gegeven dat de bestuurder en enig aandeelhouder van eiseres ( [naam 1] ) ook de bestuurder en enig aandeelhouder is van [bedrijfsnaam 3] B.V. en [bedrijfsnaam 4] B.V., die vervolgens weer bestuurder en enig aandeelhouder zijn van [bedrijfsnaam 5] B.V. en [bedrijfsnaam 1] B.V., die beide vennoot waren in de Commanditaire Vennootschap. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college eiseres terecht heeft aangemerkt als overtreder.
6.5. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden – kader
7. Bij handhavingsbesluiten geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
Bijzondere omstandigheden: Concreet zich op legalisatie?
8. Eiseres betoogt dat het college had moeten afzien van handhavend optreden omdat er concreet zicht is op legalisatie. In dat kader wijst zij erop dat het college nieuw beleid heeft voor de huisvesting van arbeidsmigranten op bedrijven. Volgens eiseres past de huisvesting zoals die was ingericht binnen dit nieuwe beleid. Eiseres heeft nieuwe aanvragen ingediend, die volgens haar ongetwijfeld tot vergunningverlening zullen gaan leiden. Ook lopen er bij de rechtbank nog procedures om alsnog omgevingsvergunningen te krijgen voor de woonunits.
8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat van concreet zicht op legalisatie geen sprake is, omdat zij niet bereid is om een omgevingsvergunning te verlenen voor huisvesting in deze vorm.
8.2. De rechtbank overweegt het volgende. Het college heeft te kennen gegeven geen omgevingsvergunning te willen verlenen voor het bewonen van de bedrijfsschuur in strijd met de regels van het bestemmingsplan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
8.3. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden – evenredigheid? 9. Eiseres betoogt dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is. Volgens haar had het college moeten volstaan met het geven van aanwijzingen. Als er al brandonveilige situaties waren, had eiseres die per direct opgelost. Verder plaatst eiseres kanttekeningen bij de manier waarop de bestuursdwang is uitgevoerd. Ook wijst eiseres erop dat zij al vele malen de nijpende huisvestingsproblemen aan de gemeente heeft voorgelegd. De gemeente heeft de concrete plannen van eiseres jarenlang op hun beloop gelaten. Omdat de gemeente het al meer dan 10 jaar lang laat afweten, heeft eiseres haar personeel tijdelijk op deze wijze moeten huisvesten.
9.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de situatie dermate onveilig was dat direct actie nodig was. In dat verband heeft het college erop gewezen dat niet alle brandonveilige aspecten per direct waren op te lossen, en het toepassen van spoedeisende bestuursdwang mede daarom gerechtvaardigd was. Daarbij komt dat de situatie gevaarlijk was voor een ieder die zich in genoemde ruimten ophield. Het college heeft daarom aan het beschermen van de gezondheid en veiligheid van deze mensen zwaarder gewicht toegekend dan aan het belang van eiseres bij het voortduren van de overtreding.
9.2. De rechtbank verwijst in dit verband allereerst naar de overwegingen 5-5.6, waarin is geoordeeld dat het college voldoende heeft onderbouwd dat de (brand-)veiligheid in het geding was en de situatie spoedeisend was. De rechtbank is van oordeel dat het college in de belangenafweging in redelijkheid meer gewicht heeft toegekend aan de gezondheid en veiligheid van de in het pand gehuisveste personen, dan aan het belang van eiseres bij het voortzetten van de overtreding. Dat – zoals eiseres betoogt – de bestuursdwang op brute wijze zou zijn toegepast en tot mensonwaardige situaties zou hebben geleid, heeft eiseres niet onderbouwd. Ook anderszins in daar naar het oordeel van de rechtbank niet van gebleken. Ook blijkt niet dat eiseres door het handhavend optreden van het college onevenredig in haar bedrijfsvoering is geraakt.
9.3. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden - schending van het vertrouwensbeginsel?
10. Eiseres betoogt dat wethouder [wethouder] al ruim voor 31 januari 2022 (het einde van de begunstigingstermijn voor de woonunits aan de [adres 2] , [adres 3] , [adres 5] , en [adres 4] , te [plaats] ) had aangegeven dat de units konden blijven staan en bewoond konden blijven. Als dat niet zo was had eiseres bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gevraagd om herziening van de uitspraak van 16 juni 2021
10.1 De rechtbank overweegt dat dit betoog in het beroepschrift van eiseres niet relevant is in deze zaak. Het gaat in deze zaak immers om de uitvoering van spoedeisende bestuursdwang in verband met overtredingen van het Bouwbesluit en het bestemmingsplan op het adres [adres 1] en niet om de eerder opgelegde lasten onder dwangsom voor de vier woonunits.
10.2. De beroepsgrond slaagt niet.
Gang van zaken in de bezwaarfase 11. Eiseres betoogt dat de bezwaarprocedure onzorgvuldig is geweest. Het verweerschrift van het college werd namelijk pas vlak voor de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften overgelegd en op de dag van de hoorzitting kwam het college zelfs nog met een nader verweerschrift. Eiseres heeft daar niet meer goed op kunnen reageren.
11.1. De rechtbank overweegt het volgende. De hoorzitting in bezwaar heeft plaatsgevonden op 20 februari 2023. Uit het dossier blijkt dat het college op 6 februari 2023 een verweerschrift naar de commissie bezwaarschriften heeft verzonden. Eiseres heeft dit verweerschrift ook tijdig ontvangen, want zij heeft daar op gereageerd met een aanvullend bezwaarschrift op 16 februari 2023. Daarin heeft eiseres ook geschreven dat zij volstaat met deze schriftelijke toelichting en afziet van het recht om de hoorzitting van 20 februari 2023 bij te wonen. Het college heeft zich wél laten vertegenwoordigen op de hoorzitting en heeft daar een schriftelijke reactie overgelegd waarin is ingegaan op het aanvullende bezwaarschrift van 16 februari 2023. De rechtbank vindt deze gang van zaken niet onzorgvuldig. Het college is niet verplicht om schriftelijk verweer te voeren en had er bijvoorbeeld ook voor kunnen kiezen om tijdens de hoorzitting mondeling te reageren op het bezwaar van eiseres. Dat eiseres niet op de hoorzitting aanwezig was en dus ook niet heeft kunnen op de schriftelijke reactie die het college daar heeft overgelegd, is haar eigen keuze geweest en kan het college niet worden aangerekend.
11.2. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
ECLI:NL:RVS:2019:1488
Artikel 5:31, tweede lid, van de Awb
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1245
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2005.
ECLI:NL:RVS:2023:2067 en ECLI:NL:RVS:2023:2071
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2501
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1175).
ECLI:NL:RBDHA:2024:3690
ECLI:NL:RVS:2021:1272