Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13047 - Rechtbank Den Haag - 15 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1304715 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.38397

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A. Agayev),

en

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

  1. Eiseres voert aan dat sprake is van een onzorgvuldig verlopen gehoor. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar het familie- en privéleven van eiseres en naar wat haar vertrek uit de Europese Unie hiervoor zou betekenen. Volgens eiseres is er daarom sprake van strijd met het Unierecht en het zorgvuldigheidsbeginsel.

1.1. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verblijft. Verweerder is in dat geval op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) gehouden een terugkeerbesluit op te leggen. Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat het terugkeerbesluit in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is opgelegd, verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraak van 1 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY2816) en de uitspraak van 11 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3090). Uit deze uitspraken volgt dat verweerder bij het uitvaardigen van een terugkeerbesluit niet hoeft te toetsen of de terugkeer in strijd is met artikel 8 van het EVRM.

1.2. De rechtbank is verder van oordeel dat uit het proces-verbaal van het gehoor dat voorafgaand aan het uitvaardigen van het terugkeerbesluit heeft plaatsgevonden, blijkt dat eiseres voldoende in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaren tegen het voorgenomen terugkeerbesluit naar voren te brengen. Eiseres is er bij aanvang van het gehoor op gewezen dat verweerder van plan is om een terugkeerbesluit op te leggen en dat het aan eiseres is om individuele omstandigheden naar voren te brengen die ertoe kunnen leiden dat van het terugkeerbesluit kan worden afgezien. Tijdens het gehoor zijn vervolgens gerichte vragen aan eiseres gesteld over relevante onderwerpen, zoals haar verblijfsstatus in de Europese Unie en haar medische omstandigheden. Er is ook uitdrukkelijk gevraagd of er sprake is van van familie- of gezinsleven in Nederland of elders in de Europese Unie. Deze laatste vraag heeft eiseres ontkennend beantwoord. Daarnaast heeft zij, gevraagd naar haar gezinssamenstelling, verklaard dat zij in Colombia woont en twee kinderen heeft. Gelet op de verklaringen van eiseres heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om nadere vragen te stellen over haar familie- of privéleven. Er is geen sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.

  1. Het beroep is ongegrond.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.