Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:12905 - Rechtbank Den Haag - 16 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1290516 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.42533

V-nummer: [V-nummer], (gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),

en

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Eiser heeft op 4 oktober 2023 een asielaanvraag voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 29 oktober 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2025 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op 12 februari 1987. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een homoseksuele gerichtheid heeft. In Algerije kan hij daaraan geen uiting geven. Door zijn gerichtheid heeft eiser problemen ondervonden met zijn familie en de maatschappij in Algerije. Eiser vreest bij terugkeer naar Algerije door mensen vernederd te worden en niet gerespecteerd te worden vanwege zijn seksuele gerichtheid. Verder is eisers vertrek ingegeven door sociaaleconomische omstandigheden.

  2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Dat eiser een homoseksuele gerichtheid heeft, heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiser hierdoor problemen heeft ondervonden.

  3. Eiser voert aan dat verweerder in de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze. Eiser heeft gemotiveerd uiteengezet waarom aan zijn verklaringen in het nader gehoor niet de waarde gehecht kan worden die verweerder daaraan toekent. Volgens eiser heeft hij tijdens het gehoor beperkingen ervaren, onder meer door oogcontact en de aanwezigheid van derden, waardoor hij zich onvoldoende vrij voelde om openheid van zaken te geven. Eiser stelt dat tijdens de nabespreking met zijn gemachtigde meer diepgang en beleving in zijn verklaringen zichtbaar werd, wat verweerder ten onrechte buiten beschouwing laat. De enkele stelling dat geen sprake kan zijn van identiteitsgroei in enkele dagen is volgens eiser niet gemotiveerd. De verdieping kan ook voortkomen uit toegenomen vertrouwen of het gevoel van urgentie (‘nu of nooit’). Eiser persisteert daarom in zijn standpunt dat hij aanvullend gehoord zou moeten worden. Verder heeft eiser een eigen verklaring overgelegd waarin hij dieper ingaat op de onderwerpen die in de bestreden beschikking zijn benoemd. Voorts stelt eiser dat verweerder ten onrechte uitgaat van het referentiekader en de daarin opgenomen conclusie dat hij makkelijk over zijn geaardheid kan spreken. Deze conclusie is enkel gebaseerd op eisers eigen verklaring, terwijl inmiddels is gebleken dat dit in werkelijkheid niet het geval is. Die verklaring had dan ook geen basis mogen vormen voor het voornemen of besluit. Bovendien betoogt eiser dat hij de noodzakelijke flexibiliteit in de vraagstelling miste. Verder stelt eiser dat het beroep op het A.B.C.-arrest[1] niet juist is geduid. Eiser heeft hiermee willen aanvoeren dat het onder omstandigheden zelfs mogelijk is dat de seksuele geaardheid die eerst in een nader gehoor genoemd wordt, bij de beoordeling betrokken dient te worden. Als dit het geval is, dan geldt dit helemaal voor een gehoor waarin de geaardheid wel genoemd is, maar waarvan het verwijt wordt gemaakt dat de verklaringen van eiser onsamenhangend, wisselend en oppervlakkig zijn. De verwijzing naar artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, van de Vw[2] kan eiser niet volgen. Eiser bestrijdt juist het oordeel dat hij niet in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. Ook de tegenwerping dat eiser reeds jarenlang in Europa verblijft kan eiser niet volgen. Met betrekking tot het terugkeerbesluit en het inreisverbod doet eiser een beroep op zijn relatie in Nederland. In dit kader verwijst eiser naar artikel 66a, achtste lid, van de Vw.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Referentiekader

  1. Verweerder heeft voldoende inzichtelijk gemaakt welk referentiekader hij heeft gebruikt en hoe hij daarmee rekening heeft gehouden. In het voornemen heeft verweerder vermeld dat hij rekening heeft gehouden met het feit dat eiser een zevenendertigjarige man is en dat hij in Algerije de basisschool en de middelbare school heeft gevolgd. Daarnaast heeft eiser diploma’s voor lassen, informatica en motormonteur en heeft eiser een cursus gevolgd voor bakker. Van 2008 tot aan zijn vertrek uit zijn land heeft eiser verklaard verschillende werkzaamheden te hebben verricht. Verweerder acht daarom aannemelijk dat eiser ten minste een gemiddelde intelligentie bezit waarbij het voor hem mogelijk is om informatie te begrijpen en te verwerken. Verweerder heeft ook opgemerkt dat uit het onderzoeksrapport van MediFirst alleen blijkt dat eiser moeite heeft met het benoemen van exacte data. Dit is door eiser bevestigd in de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor.

  2. Dat verweerder van eiser in zijn verklaringen, rekening houdend met het referentiekader, een bepaalde diepgang verwacht in die zin, dat hij inzicht kan geven in zijn proces van bewustwording van zijn homoseksuele gerichtheid, dat hij inzicht kan geven in zijn relatie in Algerije en in Nederland en dat hij inzicht kan geven in zijn kennis en de situatie van homoseksuelen in Algerije en in Nederland, acht de rechtbank niet onredelijk. Verweerder heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat eiser heeft verklaard dat hij ongeveer twintig jaar oud was toen hij zijn geaardheid heeft ontdekt, hier ook over sprak met zijn homoseksuele vrienden en dat hij het niet moeilijk vindt om hierover te spreken.[3] Het is niet onredelijk dat verweerder van eiser verwacht dat hij meer kan vertellen over zijn gestelde homoseksuele gerichtheid. Ten aanzien van de vraagstelling heeft verweerder terecht overwogen dat een open en algemene vraagstelling eiser juist de mogelijkheid geeft om zijn verhaal in eigen woorden vorm te geven. Verweerder handelt hiermee conform zijn werkinstructie.[4] Dat er geen sprake was van flexibiliteit in de vraagstelling heeft eiser dan ook niet nader onderbouwd. Verder heeft verweerder terecht in aanmerking genomen dat eiser heeft verklaard dat hij een relatie van vier jaar met een man zou hebben gehad in Algerije. Het is dan ook niet onredelijk dat verweerder van eiser verwacht dat hij inzicht kan geven in het ontstaan en verloop van deze relatie. Verweerder heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat eiser komt uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk niet geaccepteerd is. Daarnaast heeft eiser verklaard in Nederland ook ongeveer een jaar een relatie te hebben gehad met een man. Verweerder heeft ten aanzien van die relatie van eiser mogen verwachten dat hij hier inzicht in kan geven. Dat volgens eiser is gebleken dat hij niet makkelijk over zijn geaardheid kan spreken, heeft eiser niet onderbouwd.

  3. Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende uiteengezet van welk referentiekader hij is uitgegaan en verweerder heeft bij de gehoren en de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen voldoende (kenbaar) rekening gehouden met dat referentiekader.

Homoseksuele gerichtheid

  1. Verweerder heeft de homoseksuele gerichtheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daartoe is het volgende redengevend.

  2. Over eisers stelling dat hij tijdens het gehoor beperkingen heeft ervaren waardoor hij zich onvoldoende vrij voelde om openheid van zaken te geven, heeft verweerder terecht overwogen dat dit niet rijmt met eisers verklaringen in het nader gehoor dat hij het niet moeilijk vindt om over zijn geaardheid te spreken. Dat eiser zich tijdens het nader gehoor zou hebben geschaamd om te verklaren over zijn geaardheid blijkt niet uit eisers verklaringen in dat gehoor. Eiser heeft in dat gehoor immers aangegeven dat hij zich prettig voelt en dat hij het niet moeilijk vindt om over zijn geaardheid te praten. Verweerder heeft daarom mogen tegenwerpen dat het gevoel van schaamte de onsamenhangende, wisselende en oppervlakkige verklaringen niet wegneemt. Eiser heeft deze verklaringen in beroep niet weerlegd. Dat eiser in de nabespreking met zijn gemachtigde mogelijk dichter bij zijn verhaal kon komen, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder baseert zijn beslissing namelijk op de informatie die eiser tijdens het gehoor naar voren heeft gebracht. De rechtbank volgt verweerder ook in zijn stelling dat niet is gebleken dat sprake is van identiteitsgroei in de enkele dagen tussen het nader gehoor en de zienswijze. Ook dit heeft eiser niet nader onderbouwd. Ten aanzien van de door eiser overgelegde eigen verklaring, heeft verweerder ter zitting terecht opgemerkt dat het bevreemdend is dat eiser nu wel veel op papier heeft kunnen zetten, terwijl hij dit tijdens het nader gehoor niet heeft gedaan, ondanks dat hij daar alle ruimte voor heeft gekregen. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd hoe die verklaring tot stand is gekomen. Verweerder hoefde eiser niet aanvullend te horen. Het beroep op het A.B.C.-arrest slaagt evenmin. Zoals verweerder in het bestreden besluit het overwogen, wordt eiser niet tegengeworpen dat hij zijn geaardheid niet bij de eerste gelegenheid zou hebben aangevoerd. Eiser wordt tegengeworpen dat hij onsamenhangend, wisselend en oppervlakkig heeft verklaard. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft eiser deze verklaringen niet weerlegd.

  3. Verder heeft verweerder de problemen van eiser vanwege zijn homoseksuele gerichtheid niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Nu de homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig wordt geacht doet dit afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over de als gevolg daarvan gestelde problemen. Eiser heeft dit in beroep niet weerlegd.

  4. Ook heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd en dat dit afbreuk doet aan de algemene geloofwaardigheid van eiser. Eiser heeft zijn standpunt immers niet onderbouwd. Eiser heeft voorafgaand aan zijn asielaanvraag naar eigen zeggen bijna vier maanden illegaal in Europa verbleven en gewerkt, namelijk in Spanje, Frankrijk en België. Bovendien heeft eiser zich na zijn asielaanvraag, tussen 30 april 2024 en 21 juli 2024 aan het toezicht onttrokken. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat hieruit niet blijkt dat eiser daadwerkelijk internationale bescherming nodig heeft. Dat eiser voorafgaand aan zijn asielaanvraag heeft gewerkt om zijn reis naar Nederland te bekostigen, is onvoldoende voor een ander oordeel. Gelet hierop heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, van de Vw.

Terugkeerbesluit en inreisverbod

  1. Tot slot heeft verweerder het terugkeerbesluit en de vertrektermijn van nul dagen aan eiser kunnen opleggen. Verweerder heeft terecht overwogen dat in het geval van eiser vijf gronden van toepassing zijn, te weten dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd, dat hij in strijd met de Vreemdelingenwetgeving eerder met onbekende bestemming is vertrokken, dat hij niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland en dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Deze gronden zijn feitelijk juist. Verweerder heeft bij deze gronden ook voldoende gemotiveerd waarom deze leiden tot een risico op onttrekking aan het toezicht. Daarmee is het risico op onttrekking aan het toezicht wat eiser betreft gegeven. Verweerder heeft daarom de vertrektermijn kunnen verkorten en terecht een inreisverbod uitgevaardigd.[5] Verweerder heeft ook niet hoeven af te zien van het opleggen van een inreisverbod op grond van humanitaire of individuele reden, nu eiser slechts summier en oppervlakkig heeft verklaard over zijn relatie in Nederland.

Conclusie

  1. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

HvJ EU 2 december 2014, gevoegde zaken C-148/13, C-149/13 en C-150/13, ECLI:EU:C: 2014:2406 (A.B. C.)

Vreemdelingenwet 2000.

Verslag nader gehoor, pagina 10.

WI 2019/17 - Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.

Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw en artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.


Voetnoten

HvJ EU 2 december 2014, gevoegde zaken C-148/13, C-149/13 en C-150/13, ECLI:EU:C: 2014:2406 (A.B. C.)

Vreemdelingenwet 2000.

Verslag nader gehoor, pagina 10.

WI 2019/17 - Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.

Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw en artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.