Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:12566 - Rechtbank Den Haag - 8 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:125668 juli 2025

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtEuropees Recht

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.20231

V-nummer: [nummer] gemachtigde: mr. S. de Schutter,

en

gemachtigde: mr. J. van Raak.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Eiser heeft op 1 mei 2025 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De rechtbank heeft het beroep, tezamen met eisers verzoek om een voorlopige voorziening (met zaaknummer NL25.20232), op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de tolk [naam] en de gemachtigde van verweerder. Ook is verschenen de partner van eiser.

In de beroepsgronden heeft eiser te kennen gegeven dat hij in de vrouwelijke vorm wenst te worden aangesproken. Gelet op dit verzoek zal de rechtbank eiser hierna aanduiden als eiseres.

Overwegingen

Inleiding

1.1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Zij heeft op 14 oktober 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend.

1.2. Uit EU-VIS blijkt dat Frankrijk namens Spanje aan eiseres een visum heeft verstrekt met een geldigheidsduur van 6 tot 29 oktober 2024. Op 6 november 2024 heeft Nederland aan Frankrijk verzocht om eiseres over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Frankrijk heeft dit overnameverzoek op 24 december 2024 afgewezen. Op 6 januari 2025 heeft Nederland aan Spanje verzocht om eiseres over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. Spanje heeft dit overnameverzoek op 27 februari 2025 aanvaard.

Het bestreden besluit

  1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Oostenrijk niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarnaast ziet verweerder geen reden om de asielaanvraag van eiseres wegens bijzondere individuele omstandigheden onverplicht aan zich te trekken.

Beoordeling

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

  1. Eiseres betoogt dat verweerder haar asielverzoek aan zich moet trekken omdat ten aanzien van Spanje niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In dit kader verwijst eiseres naar het AIDA-rapport ‘Country Report: Spain 2024 Update van april 2025’ waaruit volgens haar volgt dat Dublinclaimanten die worden overgedragen aan Spanje structureel te maken krijgen met tekortkomingen in de opvangvoorzieningen of de asielprocedure.

4.1. Verweerder mag in zijn algemeenheid ten aanzien van Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit in de uitspraak van 8 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1481 geoordeeld en in de uitspraak van 24 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2548 nog eens bevestigd. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval anders is.

4.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in Spanje sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiseres verwijst naar een passage op pagina 67 van het AIDA-rapport Update 2024. Een soortgelijke passage staat ook weergegeven op pagina 69 van het AIDA-rapport Update 2023. In de hierboven genoemde uitspraak van 24 juni 2024 heeft de Afdeling over het AIDA-rapport Update 2023 geoordeeld. De in het nieuwe AIDA-rapport aangehaalde passage leidt daarom niet tot een ander oordeel dan uit die uitspraak volgt. Ook uit eigen ervaring kan eiseres niet aannemelijk maken dat sprake is structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen die de drempel van zwaarwegendheid van artikel 3 van het EVRM bereiken. Zij heeft niet eerder een asielaanvraag ingediend in Spanje en met het expliciete claimakkoord garanderen de Spaanse autoriteiten bovendien dat zij haar asielverzoek in behandeling zullen nemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Bijzondere kwetsbaarheid 5. Eiseres betoogt voor het eerst in beroep dat zij vanwege haar psychische problemen moet worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712 en verweerder daarom individuele garanties aan de Spaanse autoriteiten had moeten vragen.

6.1. Uit het Tarakhel-arrest volgt dat de verzoekende lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aan de autoriteiten van de aangezochte lidstaat aanvullende garanties dient te vragen indien de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Uit de Afdelingsuitspraak van 3 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3806, volgt dat dit arrest ook van toepassing kan zijn op andere bijzonder kwetsbare personen indien aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de betrokken vreemdeling mede van belang kunnen zijn.

6.2. Eiseres heeft bij haar zienswijze een medisch dossier overgelegd en in beroep een brief van haar behandelaar bij Kleur GGZ van 27 juni 2025. De rechtbank dient gelet op het bepaalde in artikel 83a van de Vw 2000 het bestreden besluit naar de situatie van dit moment (ex nunc) te toetsen. Gelet daarop zal de rechtbank ook de overgelegde brief van 27 juni 2025 bij de beoordeling betrekken.

6.3. Verweerder heeft op zitting volstaan met de enkele opmerking dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij is aan te merken als bijzonder kwetsbaar persoon. Hiermee is verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd ingegaan op het beroep van eiseres op het arrest Tarakhel. Deze motivering is in de eerste plaats feitelijk onjuist omdat eiseres medische stukken heeft overgelegd, hetgeen wel bewijsstukken betreffen. In de tweede plaats is deze motivering ontoereikend, omdat hier niet uit blijkt waarom verweerder vindt dat uit de overgelegde medische stukken niet volgt dat eiseres bijzonder kwetsbaar is en zij niet aan haar bewijslast heeft voldaan. Of dit gebrek ertoe leidt dat aan eiseres een geslaagd beroep toekomt op het arrest Tarakhel laat de rechtbank thans in het midden. Het is eerst aan verweerder om te bezien of eiseres kan worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar persoon en, zo ja, wat de gevolgen daarvan zijn voor de verdere beoordeling, te weten: of aannemelijk is gemaakt dat de opvang in Spanje ontoereikend is voor bijzonder kwetsbare personen. Deze beroepsgrond slaagt.

Onevenredige hardheid 7. Eiseres betoogt verder dat verweerder in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening onvoldoende rekening heeft gehouden met de duurzame relatie met haar partner, het feit dat zij actief betrokken is bij de lhbti-gemeenschap in Amsterdam en de medische behandeling die zij hier ondergaat.

8.1. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’), van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) trekt verweerder een asielaanvraag onverplicht aan zich indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.

8.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de relatie en activiteiten in de lhbti-gemeenschap niet maken dat de overdracht van eiseres aan Spanje van onevenredige hardheid getuigt. Dat eiseres in Nederland een relatie heeft, is hiertoe onvoldoende. De Dublinverordening is op zichzelf niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familie- of gezinslid in Nederland kan worden verkregen (vgl. de Afdelingsuitspraken van 1 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:74, en 8 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1765) en in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening zijn de mogelijkheden voor het bijeenhouden en -brengen van het gezin in de asielprocedure uitgewerkt. De in Nederland ontstane relatie van eiseres valt niet onder één van die bepalingen. Verder is onvoldoende dat eiseres sinds begin dit jaar (actief) betrokken is bij de lhbti-gemeenschap in Amsterdam. Deze omstandigheid maakt namelijk niet dat eiseres bijzondere of zwaarwegende banden met Nederland heeft opgebouwd die in redelijkheid niet verbroken kunnen worden. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid geen gebruik hoeven maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje, van de Vc 2000 en dus geen aanleiding hoeven zien om het verzoek van eiseres om internationale bescherming vanwege haar relatie of lhbti-activiteiten onverplicht aan zich te trekken.

8.3. Voor wat betreft de psychische klachten van eiseres overweegt de rechtbank dat er thans geen aanwijzingen zijn dat Nederland het meest geschikte land is om eiseres te behandelen en dat Spanje niet dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als in Nederland. Eiseres heeft geen landeninformatie of andere stukken overgelegd waar dit uit blijkt. Bovendien kunnen de Nederlandse autoriteiten met toestemming van eiseres (gezondheids)informatie aan de Spaanse autoriteiten verstrekken om ervoor te zorgen dat zij in Spanje de benodigde medische behandeling krijgt. Voor het overige verwijst de rechtbank naar wat hierna onder 11. wordt overwogen. C.K.-arrest 9. Eiseres betoogt voor het eerst in beroep dat sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest C.K. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127. De overdracht zal namelijk aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen hebben voor haar gezondheidstoestand.

10.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraken van 22 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2845, 21 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4303 en 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2986, volgt uit het arrest C.K. dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een vreemdeling met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf bezien een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. Vervolgens moet verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. De rechtbank overweegt hierbij dat uit rechtsoverweging 85 van het C.K.-arrest volgt dat indien voorzorgsmaatregelen gelet op de bijzondere ernst van de aandoening van de betrokken vreemdeling niet zouden volstaan om te verzekeren dat zijn overdracht geen reëel risico zal inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, verweerder de uitvoering van de overdracht van die persoon moet opschorten zolang hij door zijn toestand niet in staat is een dergelijke overdracht te ondergaan.

10.2. Werkinstructie 2021/3 biedt verweerder handvatten in welke situatie en hoe hij een advies moet opvragen bij het BMA als de vreemdeling zich in de Dublinprocedure bevindt. Uit deze werkinstructie (zie paragraaf 5) volgt dat verweerder gehouden is om een BMA-onderzoek op te starten als de vreemdeling tijdens de Dublinprocedure een impliciet of expliciet beroep doet op het arrest C.K of op de Afdelingsuitspraak van 3 november 2017, omdat er bij hem sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening en hij aantoont dat hij onder actieve behandeling staat van een behandelaar/specialist. Als uit objectieve medische gegevens verder blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand, dan dient verweerder dit risico door het BMA te laten onderzoeken. Het BMA kan vervolgens beoordelen of de vreemdeling medisch gezien in staat is om te reizen en welke reisvoorwaarden daarbij eventueel aan de orde zijn.

10.3. Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een reëel risico op een onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand bij overdracht. Ter motivering van dit standpunt heeft verweerder volstaan met de enkele verwijzing naar Werkinstructie 2021/3. In de Werkinstructie 2021/3 ontbreekt echter een concrete definitie van het begrip ‘onomkeerbare verslechtering’. Dat betekent dat het standpunt van verweerder in wezen niet van enige motivering is voorzien. Een nadere motivering was op zijn plaats geweest, gelet op de ingebrachte medische informatie en de toelichting van eiseres ter zitting. Uit de brief van 27 juni 2025 blijkt dat eiseres sinds 13 juni 2025 onder behandeling staat bij Kleur GGZ in verband met psychische klachten. Bij eiseres is sprake van onder ander een depressieve stoornis met angst en paniekaanvallen en posttraumatische stressstoornis. De behandeling bestaat uit EMDR en KPSP. Tevens is medicatie is geïndiceerd. Ook blijkt uit deze brief dat in het geval van een overdracht aan Spanje de huidige behandelrelatie en het therapeutisch traject abrupt worden onderbroken waardoor er een aanzienlijk risico bestaat op hertraumatisering en een verhoogde kans op verergering van de psychische klachten en het ontstaan van een crisissituatie. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd toegelicht dat de behandeling al is gestart en zij EMDR en medicatie ontvangt. Deze medische informatie levert naar het oordeel van de rechtbank een aanwijzing op dat er sprake is van een reëel risico op een onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand bij overdracht. Dat in de brief niet de juridische term ‘onomkeerbaar’ is genoemd biedt geen grond voor een andersluidende conclusie. Verweerder mag immers van een arts niet verlangen dat hij deze juridische term in medische informatie noemt. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op het beroep van eiseres op het arrest C.K. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie

  1. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, voor zover het eisers beroep op het arrest C.K. en arrest Tarakhel betreft. De rechtbank ziet geen mogelijkheid de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat de aanvullende motivering van verweerder ter zitting niet volstaat. De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien, of een bestuurlijke lus toepassen. Het is immers allereerst aan verweerder om te beoordelen of er aanleiding bestaat om individuele garanties te vragen bij de Spaanse autoriteiten en om het risico van een overdrachtsbesluit voor eiseres te onderzoeken en te beoordelen en in dat kader advies op te vragen bij het BMA. De rechtbank benadrukt in dit verband dat het op grond van het C.K.-arrest (rechtsoverweging 76) aan verweerder is om iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van de betrokkene weg te nemen. In het bijzonder wanneer er sprake is van een ernstige psychische aandoening, mag daarbij niet worden volstaan met te kijken naar de gevolgen van het fysieke vervoer van de betrokkene van een lidstaat naar een andere, maar moet rekening worden gehouden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdracht zouden voortvloeien. Verder overweegt de rechtbank dat de bevindingen uit het onderzoek naar het risico van een overdracht voor de gezondheidssituatie van eiseres voor verweerder aanleiding kunnen zijn de asielaanvraag van eiseres alsnog onverplicht aan zich te trekken omdat de overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen. Verweerder moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.

  2. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Toegekend wordt € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder ondeugdelijk heeft onderzocht en gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest Tarakhel en het arrest C.K;

  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;

  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.