ECLI:NL:RBDHA:2025:12454 - Rechtbank Den Haag - 10 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.282 T
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem),
en
de minister van Asiel en Migratie
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2022 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag om verlening van een EU
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Overwegingen
Inleiding en leeswijzer
1.1 In deze tussenuitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat aanleiding bestaat prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
1.2 De rechtbank zal eerst kort uiteenzetten wat de achtergrond is van de zoekjaarvergunning (onder 2) en ingaan op de vergunning op grond van studie of een beroepsopleiding en de Richtlijn langdurig ingezetenen (onder 3). Daarna licht de rechtbank toe waar de zaak over gaat en wat de omvang van het geschil is (onder 4). Vervolgens volgt een uiteenzetting van de standpunten van beide partijen (onder 5). Tot slot licht de rechtbank toe waarom zij aanleiding ziet om prejudiciële vragen te stellen en gaat zij in op de inhoud van deze vragen (onder 6 en volgende). De relevante regelgeving heeft de rechtbank opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Achtergrond van de zoekjaarvergunning
2.1 De verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf gedurende zoekperiode hoogopgeleide’ is met het besluit van 12 december 2008
2.2 Met het besluit van 24 juli 2010
2.3 De Unierechtelijke zoekjaarvergunning is opgenomen in artikel 25 van de Studierichtlijn. In de toelichting bij het voorstel van de Studierichtlijn is opgemerkt dat het beter benutten van het potentieel van studenten met een afgeronde studie of een afgerond onderzoek een van de belangrijkste elementen van het voorstel is. Deze personen vormen een toekomstige groep hooggekwalificeerde werknemers, die de taal spreken van het gastland en daar zijn geïntegreerd.
2.4 Met het besluit van 9 april 2018 is de Studierichtlijn in de nationale wetgeving geïmplementeerd.
Verblijf op grond van studie of een beroepsopleiding en de Richtlijn langdurig ingezetenen
- In de toelichting bij het voorstel voor de Richtlijn langdurig ingezetenen staat bij artikel 3 dat deze richtlijn van toepassing is op alle derdelanders die rechtmatig in een lidstaat verblijven, ongeacht de redenen voor hun oorspronkelijke toelating.
[15] Daar zijn enkele uitzonderingen op gemaakt en die staan onder andere in het tweede lid van dat artikel. Onderdanen van derde landen die niet in een lidstaat verblijven met de bedoeling zich daar te vestigen, zoals degenen die er verblijven om te studeren of seizoensarbeid te verrichten, of degenen die tijdelijke bescherming genieten, vallen volgens de toelichting niet onder deze richtlijn.[16] Omdat blijvende vestiging in principe niet het doel is van de studie of een beroepsopleiding[17] , telt dergelijk verblijf volgens artikel 4, tweede lid van de Richtlijn langdurig ingezetenen slechts voor de helft mee voor de opbouw van de vijf jaar die nodig is voor het verkrijgen van een EU-verblijfsvergunning als langdurig ingezetene.
De feiten in deze zaak en de omvang van het geschil
4.1 Eiseres is professioneel [functie] . Zij heeft van 1 september 2014 tot 20 augustus 2020 een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “studie” gehad. In die periode heeft zij gestudeerd aan het [opleiding] in [plaats] . Vervolgens is zij in het bezit gesteld van een zoekjaarvergunning, geldig van 20 augustus 2020 tot 26 april 2021. Vanaf 26 april 2021 beschikt eiseres aansluitend over een verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf bij partner” op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
4.2 Op 31 december 2021 heeft eiseres onderhavige aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning als langdurig ingezetene. Deze aanvraag is afgewezen omdat voor de berekening van de periode van vijf jaar het verblijf voor het doel ‘zoekjaar’ niet meetelt. Dit betreft volgens de minister namelijk verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard. Eiseres is wel per 31 december 2021 in het bezit gesteld van een nationale verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Haar beroep richt zich tegen de afwijzing van de EU-verblijfsvergunning als langdurig ingezetene.
4.3 De rechtbank constateert dat het geschil in deze zaak zich beperkt tot de vraag of de zoekjaarvergunning moet worden aangemerkt als verblijf “uitsluitend om redenen van tijdelijke aard”, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn langdurig ingezetenen. Het geschil gaat uitdrukkelijk niet om de vraag of de zoekjaarvergunning moet worden aangemerkt als een formeel beperkt verblijfsrecht, wat in datzelfde artikellid ook wordt genoemd. Dit is in het bestreden besluit namelijk niet aan eiseres tegengeworpen.
De standpunten van eiseres en de minister
5.1 De minister heeft zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat de zoekjaarvergunning moet worden aangemerkt als verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard. Om die reden kan het verblijf op grond van die verblijfsvergunning niet worden meegenomen bij de berekening van de duur van het verblijf op grond van artikel 4 van de Richtlijn langdurig ingezetenen. De minister heeft er met name op gewezen dat het een verblijfsvergunning betreft die slechts voor één jaar wordt afgegeven en niet kan worden verlengd. Daarmee geeft deze verblijfsvergunning op zichzelf geen mogelijkheid tot vestiging in Nederland. Volgens de minister is er sprake van een duidelijke afbakening tussen het zoekjaar, dat niet leidt tot duurzame vestiging, en bijvoorbeeld de vergunning als kennismigrant, die mogelijk daarna wordt verkregen. Die laatste vergunning telt wel mee voor de EU-verblijfsvergunning als langdurig ingezetene omdat de vreemdeling zich daarmee wel duurzaam in een lidstaat kan vestigen.
5.2 Eiseres heeft – kort weergegeven – aangevoerd dat de zoekjaarvergunning wel degelijk moet meetellen bij de berekening van de duur van het verblijf op grond van artikel 4 van de Richtlijn langdurig ingezetenen. Dit verblijf kan niet worden aangemerkt als verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard. Eiseres heeft verwezen naar een uitspraak van de Afdeling
De prejudiciële vragen
6.1 De vraag of verblijf op grond van een zoekjaarvergunning is aan te merken als verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard en zo ja, welke waarde daaraan moet worden toegekend, is volgens de rechtbank niet zonder redelijke twijfel te beantwoorden.
6.2 In het al aangehaalde arrest E.K. heeft het Hof van Justitie nader uitgelegd wat moet worden verstaan onder verblijf “uitsluitend om redenen van tijdelijke aard” als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder e, van de Richtlijn langdurig ingezetenen. Het Hof van Justitie overweegt als eerste dat het begrip verblijf “uitsluitend om redenen van tijdelijke aard” een autonoom Unierechtelijk begrip is dat op het grondgebied van alle lidstaten uniform moet worden uitgelegd.
6.3 Aangezien het begrip verblijf “uitsluitend om redenen van tijdelijke aard” in de Richtlijn langdurig ingezetenen niet nader is gepreciseerd, wijst het Hof van Justitie in de overwegingen 27 tot en met 34
6.4 Uit het voorgaande volgt volgens de rechtbank dat voor de vraag of een verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijk van aard is, moet worden beoordeeld of het verblijf strikt beperkt is in de tijd en is bedoeld als verblijf van korte duur, waardoor het niet mogelijk is voor een derdelander om zich duurzaam in een lidstaat te vestigen.
6.5 De rechtbank stelt vast dat een zoekjaarvergunning verleend wordt voor de duur van één jaar en niet kan worden verlengd. Daarmee is dit een verblijfsvergunning die op zichzelf strikt beperkt is in de tijd in de hierboven bedoelde zin. Dit heeft de minister ook met zoveel woorden aangevoerd en dit wordt niet betwist door eiseres. De rechtbank moet daarom beoordelen of het verblijf op grond van een zoekjaarvergunning ook bedoeld is als verblijf van korte duur, waardoor het niet mogelijk is voor een derdelander om zich duurzaam te vestigen. De minister heeft er in dit kader op gewezen dat de omstandigheid dat de vergunning niet kan worden verlengd, ook betekent dat deze verblijfsvergunning niet als doel heeft om de derdelander zich duurzaam te laten vestigen.
6.6 De rechtbank overweegt dat het juist is dat de zoekjaarvergunning op zichzelf niet kan leiden tot duurzame vestiging, omdat deze als gezegd slechts voor één jaar wordt verleend en niet kan worden verlengd. De mogelijkheid tot duurzame vestiging is afhankelijk van een opvolgend verblijfsrecht, bijvoorbeeld als de derdelander gedurende het zoekjaar werk vindt. Als de vreemdeling geen werk vindt of geen verblijf krijgt op een andere grond, eindigt het verblijfsrecht. Dat neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat het doel voor het verlenen van deze zoekjaarvergunning wel degelijk lijkt te zijn gelegen in de duurzame vestiging van vreemdelingen in Nederland. De bedoeling van de wetgever bij de invoering van de zoekjaarvergunning is immers om getalenteerde vreemdelingen die hier een opleiding hebben gevolgd, te behouden voor de Nederlandse arbeidsmarkt. De vreemdeling hoeft tijdens het zoekjaar niet te beschikken over een tewerkstellingsvergunning om arbeid te verrichten. Als de vreemdeling vervolgens werk vindt tijdens dat zoekjaar, krijgt deze een verblijfsvergunning in verband met arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige, waarmee de vreemdeling zich duurzaam kan vestigen. Hoewel de zoekjaarvergunning dus strikt beperkt is in de tijd en niet in alle gevallen uiteindelijk leidt tot duurzame vestiging, is het doel van de vergunning wel degelijk gelegen in die duurzame vestiging van talentvolle vreemdelingen. Gelet daarop kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat het verblijf op grond van het zoekjaar is bedoeld als verblijf van korte duur.
6.7 De zoekjaarvergunning heeft gelet hierop een eigen karakter, dat volgens de rechtbank afwijkt van de voorbeelden zoals genoemd in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn langdurig ingezetenen. Het gaat in alle gevallen om verblijfsvergunningen die strikt beperkt zijn in de tijd, maar een verblijfsvergunning als au pair of als seizoenarbeider is naar zijn aard ook tijdelijk in die zin, dat het bedoeld is als verblijf van korte duur en deze vergunning nimmer als oogmerk heeft om uiteindelijk duurzaam in de lidstaat te vestigen. Vreemdelingen die beschikken over een dergelijke vergunning zullen daarom de banden met hun land van herkomst niet verbreken en geen permanentere banden aangaan met de lidstaat van verblijf. Het betreft dan ook verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard. Daarin verschilt de zoekjaarvergunning wezenlijk van de in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e van de Richtlijn langdurig ingezetenen genoemde voorbeelden. Deze vergunning is volgens de totstandkomingsgeschiedenis juist bedoeld om een vreemdeling permanentere banden te laten opbouwen met de lidstaat. Volgens de toelichting bij artikel 25 van de Studierichtlijn is het zoekjaar immers bedoeld om ervoor te zorgen dat meer talentvolle derdelanders na afronding van de studie of onderzoek in de Europese Unie gaan werken, de taal spreken en integreren.
6.8 De rechtbank merkt daarbij nog op, dat de zoekjaarvergunning in het geval van eiseres op zichzelf weer een vervolg vormt op de eerdere verblijfsvergunning voor studie die zij heeft gehad. Die verblijfsvergunning betreft een verblijfsrecht dat op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn langdurig ingezetenen is uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn, maar dat verblijf telt wel mee voor het berekenen van de duur van het verblijf als bedoeld in artikel 4 van de Richtlijn langdurig ingezetenen, zij het voor de helft. Volgens de toelichting daarbij komt dit omdat blijvende vestiging in principe niet het doel is van de studie. Blijvende vestiging is naar het oordeel van de rechtbank echter wel het doel van de zoekjaarvergunning. Gelet daarop ligt het volgens de rechtbank voor de hand om de duur van het zoekjaar voor vol mee te laten tellen, in het geval dit verblijf niet om uitsluitend redenen van tijdelijke aard betreft. Het onderscheid in waardering van het verblijf voor beide soorten vergunningen laat zich naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer verklaren.
6.9 De rechtbank is in ieder geval met eiseres van oordeel dat er aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat het verblijf op grond van een zoekjaarvergunning niet als een verblijf “uitsluitend om redenen van tijdelijke aard” kan worden aangemerkt. De rechtbank acht het antwoord echter niet boven redelijke twijfel verheven. Bovendien acht de rechtbank het geen uitgemaakte zaak of de duur van het verblijfsrecht vol moet meetellen of niet. Om die reden verzoekt de rechtbank het Hof van Justitie om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de volgende vragen:
- Er is ten aanzien van deze vragen niet gebleken van een acte éclairé, aangezien het Hof van Justitie zich nog niet heeft uitgelaten over deze vragen of dat de antwoorden op de vragen kunnen worden gevonden aan de hand van vaste rechtspraak van het Hof van Justitie in vergelijkbare gevallen. Daarnaast is ten aanzien van de vragen evenmin gebleken van een acte clair, aangezien artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn langdurig ingezetenen geen uitsluitsel geeft over de definitie en reikwijdte van “uitsluitend om redenen van tijdelijke aard”. De bepaling is bovendien niet dusdanig helder geformuleerd dat gezegd kan worden dat redelijkerwijs geen twijfel over de uitleg of het toepassingsbereik hiervan kan bestaan in deze zaak.
Conclusie
-
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het Hof van Justitie verzoeken om bij wijze van prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het VWEU
[32] uitspraak te doen over de genoemde vragen en elke verdere beslissing aanhouden. -
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- verzoekt het Hof van Justitie bij wijze van prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267
van het VWEU uitspraak te doen over de volgende vragen:
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, voorzitter, en mr. M.B. de Boer en mr. A.K. Glerum, leden, in aanwezigheid van L. Fernandez Ferreiro, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
Europese Unie.
Hof van Justitie van de Europese Unie.
Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.
Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst” zoals bedoeld in artikel 25 van de Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (Studierichtlijn).
Staatscourant 2008 nr. 2595.
Staatsblad 2010, nr. 307.
Vreemdelingenbesluit 2000.
Staatsblad 2010, nr. 307, pagina 141.
Staatsblad 2016, nr. 86.
Voorstel van 25 maart 2013, COM(2013) 151 final, pagina 9.
Voorstel van 25 maart 2013, COM(2013) 151 final, pagina 14.
Staatsblad 2018, 107.
Staatsblad 2021, 608. Zie ook artikel 4, eerste lid van de Wet arbeid vreemdelingen gelezen in samenhang met artikel 7.4 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022.
Voorstel van 13 maart 2001, COM(2001) 127.
Voorstel van 13 maart 2001, COM(2001) 127, paragraaf 5.3.
Voorstel van 13 maart 2001, COM(2001) 127, hoofdstuk 10.
Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ECLI:NL:RVS:2021:2463.
Arrest van het Hof van Justitie van 18 oktober 2012, ECLI:EU:C:2012:636.
Arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2022, ECLI:EU:C:2022:639.
Staatsblad 2016, 86.
Verschenen in tijdschrift Justitiële verkenningen 2022/6.
Arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2022, ECLI:EU:C:2022:639, onder 21.
Onder verwijzing naar het al genoemde arrest [naam] , onder 47, 48 en 50.
Arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2022, ECLI:EU:C:2022:639, onder 34.
Arrest van het Hof van Justitie van 3 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:830.
Voorstel van 25 maart 2013, COM(2013) 151 final, pagina 14.
Zie ter illustratie de Preambule onder 4, 6 en 12.
Arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2022, ECLI:EU:C:2022:639, onder 34.
Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.