Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 25/5390

[naam] , verzoeker,

V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),

en

de minister van Asiel en Migratie.

(gemachtigde: mr. K. Jansen)

Inleiding

  1. De minister heeft op 20 maart 2025 de verblijfsaantekening in het paspoort van verzoeker geplaatst “aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning ingediend als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), arbeid niet toegestaan”, gelet op zijn lopende reguliere aanvraag, ingediend op 23 januari 2025.[1] Deze verblijfsaantekening (verblijfssticker) was geldig tot 20 juni 2025.

1.1. Verzoeker heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt en had hieraan voorafgaand reeds de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen.

1.2. De minister heeft op 16 juni 2025 een nieuwe verblijfsaantekening in het paspoort van verzoeker geplaatst, met dezelfde tekst, geldig tot 16 september 2025.

1.3. Verzoeker heeft op 23 juni 2025 bezwaar gemaakt tegen dit besluit van 16 juni 2025 over de plaatsing van de verblijfsaantekening met de tekst: arbeid niet toegestaan.

1.4. De minister heeft op 3 april 2025 en 19 juni 2025 verweerschriften ingediend.

1.5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om de voorlopige voorziening op zitting behandeld op 3 juli 2025. Hieraan hebben deelgenomen verzoeker (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de minister. De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting aangehouden voor nader onderzoek.

1.6. Nadat de reacties van de minister (4 juli 2025) en verzoeker (7 juli 2025) waren ontvangen heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In dat kader moet getoetst worden of de gevraagde voorziening toegewezen moet worden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.

  2. Het plaatsen van een arbeidsmarktaantekening in het paspoort van verzoeker merkt de voorzieningenrechter aan als een met een beschikking gelijk te stellen feitelijke handeling van een bestuursorgaan (artikel 72, derde lid, van de Vw). De voorzieningenrechter acht het daarom mogelijk dat verzoeker hiertegen rechtsmiddelen aanwendt.

  3. Verzoeker betoogt dat de minister hem ten onrechte de verblijfssticker en de arbeidsmarktaantekening “arbeid niet toegestaan” heeft verstrekt. Hij had tot 8 januari 2025 (processueel) rechtmatig verblijf in Nederland en het was hem toegestaan zijn arbeid in loondienst te verrichten. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er sprake is van spoedeisend belang in de zin van artikel 8:81 Awb. Hij voert aan dat hij in Nederland werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst. Met het inkomen uit deze dienstbetrekking voorzag hij in de kosten van zijn levensonderhoud. Nu het aan hem niet langer is toegestaan om arbeid te verrichten, heeft hij geen inkomen meer om in zijn primaire levensonderhoud te voorzien. Zijn medische situatie (hiv-positief en psychologische klachten) vereist continuïteit van medische zorg en toegang tot medicijnen. Hiervoor is het cruciaal dat hij nog zijn zorgverzekering kan blijven betalen, zodat hij noodzakelijke behandeltrajecten kan blijven volgen. Verzoeker meent dat het hem kan worden toegestaan op basis van aangevoerde en uitzonderlijke omstandigheden om zijn arbeid te blijven verrichten, zodat hij zelfstandig in zijn levensonderhoud kan blijven voorzien zolang de besluitvorming nog voortduurt. Met de situatie waarin verzoeker verkeert, is bij het maken van de Werkinstructie 2022/2 geen rekening gehouden.

  4. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de voorlopige voorziening ontvankelijk is.

5.1. De voorzieningenrechter overweegt dat ten tijde van het verzoek om voorlopige voorziening er geen sprake was van connexiteit als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit gebrek hersteld op 23 juni 2025 op het moment dat verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen het (nieuwe) besluit van 16 juni 2025. Op grond van voorgaande en om proceseconomische redenen volgt de voorzieningenrechter het standpunt van de minister niet dat het verzoek niet-ontvankelijk is als gevolg van het ontbreken van de connexiteit.

5.2. De voorzieningenrechter overweegt verder dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoeker ten tijde van het indienen van zijn verzoek rechtmatig verblijf had op grond van de behandeling van zijn reguliere aanvraag verblijfsvergunning zonder mvv, “niet-tijdelijke humanitaire gronden” van 23 januari 2025.[2] 6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake van spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Sinds 11 december 2024 is het verzoeker niet langer toegestaan om te werken. Op die datum is de aanvraag om een EU document afgewezen en verzoeker heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij sinds die datum onderdak genoot en heeft kunnen leven van zijn spaargeld. De stelling van verzoeker dat zijn spaargeld opraakt en hij binnenkort niet meer in zijn eigen onderhoud kan voorzien, slaagt niet. Verzoeker heeft de noodzaak om te werken niet met stukken onderbouwd. Zo heeft hij geen verklaringen of stukken overgelegd waaruit blijkt dat er betalingsregelingen zijn getroffen en zijn er geen bankafschriften overgelegd waaruit een banksaldo blijkt. De door verzoeker ter zitting aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam[3], maakt niet dat dit oordeel anders is. Namelijk, in deze zaak had verzoeker wel aangetoond met stukken dat er sprake was van een financiële noodsituatie. Verder heeft de minister bij besluit van 23 juni 2025 de aanvraag van 23 januari 2025 afgewezen. Dat betekent dat verzoekers verblijfsrecht (verbonden aan de behandeling van de aanvraag van 23 januari 2025) per die datum was geëindigd.

Conclusie en gevolgen

  1. De voorzieningenrechter acht het verzoek niet-ontvankelijk. Dat betekent dat hij niet toe komt aan een inhoudelijke beoordeling van de door verzoeker ingediende gronden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 10 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Aanvraag verblijfsvergunning zonder MVV ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM).

Artikel 8, aanhef en onder f van de Vreemdelingewet 2000 (Vw).

Uitspraak van 28 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9505.


Voetnoten

Aanvraag verblijfsvergunning zonder MVV ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM).

Artikel 8, aanhef en onder f van de Vreemdelingewet 2000 (Vw).

Uitspraak van 28 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9505.