ECLI:NL:RBDHA:2025:12337 - Rechtbank Den Haag - 4 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45562
(gemachtigde: mr. M. Pals),
en
(gemachtigde: mr. R.M. Koning).
- Deze uitspraak gaat over de vraag of het besluit waarbij aan eiseres een asielvergunning is verleend in stand kan blijven. Eiseres is het namelijk oneens met de ingangsdatum van haar asielvergunning en vindt ook dat de minister haar identiteit ten onrechte niet geloofwaardig acht. Hiertoe voert ze een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de aan eiseres verleende asielvergunning.
Procesverloop
- Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 december 2024 tot inwilliging van haar asielaanvraag. De minister heeft eiseres in dat besluit met ingang van 6 maart 2022 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
2.1. De minister heeft op 28 april 2025 een herstelbesluit genomen en de ingangsdatum van de asielvergunning van eiseres gewijzigd naar 2 maart 2022.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Eiseres is niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt of de aan eiseres verleende asielvergunning in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
-
Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot wijziging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[1] Het herstelbesluit van 28 april 2025 is een besluit in de zin van deze bepaling. Nu het herstelbesluit niet geheel aan het beroep tegemoet komt, heeft eiseres belang bij een beoordeling van het herstelbesluit van 28 april 2025 en heeft het beroep daarop mede betrekking. Het besluit komt niet geheel tegemoet omdat eiseres betoogt dat de ingangsdatum een andere moet zijn en omdat de minister de identiteit van eiseres ook in het herstelbesluit niet geloofwaardig acht. Anders dan de minister stelt kan al niet worden uitgesloten dat eiseres belang heeft bij een geloofwaardig bevonden identiteit, omdat haar ongeloofwaardig bevonden identiteit aan eiseres kan worden tegengeworpen bij een in de toekomst mogelijk op te starten nareisprocedure.[2]
Heeft de minister de juiste ingangsdatum aan de verblijfsvergunning van eiseres verbonden?
- Eiseres betoogt dat de minister de ingangsdatum van haar verblijfsvergunning had moeten vaststellen op 7 november 2021, de datum waarop ze in Italië asiel heeft aangevraagd. Eiseres wijst in dit verband op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 maart 2024.
[3] Subsidiair voert eiseres aan dat 2 maart 2022, de datum van de loopbrief, moet gelden als ingangsdatum van haar asielvergunning. Ter ondersteuning van haar betoog wijst eiseres op een uitspraak van 11 december 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch.[4]
5.1. De rechtbank stelt vast dat de minister hangende de beroepsprocedure met het herstelbesluit van 28 april 2025 de ingangsdatum heeft gewijzigd naar
2 maart 2022. Dat is in overeenstemming met het subsidiaire betoog van eiseres. De minister is in zoverre aan eiseres tegemoet gekomen.
Het primaire betoog van eiseres kan al niet slagen omdat uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij in Italië nooit asiel heeft aangevraagd. Ook uit het verslag aanmeldgehoor blijkt dat eiseres zelf heeft verklaard dat ze nooit asiel heeft aangevraagd in Italië.
Heeft de minister de identiteit van eiseres ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
6. Eiseres betoogt dat de minister haar identiteit ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden, omdat dit onvoldoende is onderbouwd in de besluitvorming. Ze heeft geen identiteitsdocumenten omdat ze die nooit heeft gehad en haar ouders nooit documenten voor haar hebben aangevraagd.
6.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft de identiteit van eiseres als asielmotief conform werkinstructie 2024/6 getoetst aan de vereisten van artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), zo heeft de gemachtigde van de minister op de zitting desgevraagd toegelicht. De minister heeft de identiteit van eiseres niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Vast staat dat eiseres haar asielaanvraag niet met documenten heeft onderbouwd. De minister heeft, in overeenstemming met werkinstructie 2024/6, vervolgens de geloofwaardigheidstoets toegepast om tot een oordeel te komen over de geloofwaardigheid van de identiteit van eiseres. De minister mocht zich op het standpunt stellen dat eiseres geen oprechte inspanning heeft geleverd om haar aanvraag te onderbouwen.
6.2. Dat de identiteit van de vreemdeling in deze procedure niet aannemelijk is bevonden door de minister, betekent overigens niet dat een eventuele nareisprocedure bij voorbaat kansloos is. De familiebanden van eiseres kunnen in een nareisprocedure worden beoordeeld, waardoor eiseres in een nareisprocedure de gelegenheid heeft om haar identiteit alsnog geloofwaardig te maken.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de minister in stand kan blijven.
-
Omdat de minister op 28 april 2025 een herstelbesluit heeft genomen, ziet de rechtbank aanleiding de minister op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (2 punten van elk € 907,-). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus Visschers, rechter, in aanwezigheid vanmr. S.M. Hampsink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Dit staat in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zou dit niet achterwege kunnen blijven, of juist het eerste gedeelte van de zin onder 4?
Zie bijvoorbeeld: ABRvS 2 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1980.
ABRvS 4 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:881.
ECLI:NL:RBDHA:2023:21115.
Verslag aanmeldgehoor, pagina 7.
Verslag aanmeldgehoor Dublin van 21 april 2022, pagina 5.
Zoals bedoeld in artikel 31, zesde lid en onder a, van de Vw 2000.
WI 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel).
De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in ABRvS 2 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1980.