Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:12088 - Rechtbank Den Haag - 2 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:120882 juli 2025

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.27103

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),

en

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Youssouf Mohamed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

  1. De rechtbank wijst allereerst op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), van 28 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2162), waaruit volgt dat bij de samenloop van de bewaringsgrondslagen als vermeld in artikel 59a en artikel 59b van de Vw bepalend is of de Dublinverordening van toepassing is, hetgeen in het geval van eiser zo is. Dit betekent dat artikel 59a, van de Vw op eiser van toepassing is. Uit artikel 59a van de Vw en artikel 28, tweede lid, van de Dublinverordening, volgt dat een significant risico op onttrekking een vereiste is voor de bewaring op grond van artikel 59a, van de Vw. Uit artikel 5.1a, vijfde lid, en artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb volgt dat er sprake is van een significant risico op onttrekking als ten minste twee van de zware en/of lichte gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb zich voordoet.

  2. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een significant risico op onttrekking volgt de rechtbank dit standpunt niet. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829), volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a en 3k kan volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de zware gronden 3a en 3k zich feitelijk voordoet. Eiser heeft namelijk verklaard zonder paspoort, en dus niet op de voorgeschreven wijze, Nederland te zijn ingereisd. Daarnaast heeft eiser in het gehoor voorafgaand aan de bewaringsmaatregel verklaard niet te willen meewerken aan zijn overdracht aan Spanje. Verweerder heeft de zware gronden 3a en 3k dan ook aan de bewaringsmaatregel ten grondslag kunnen leggen. Dit betekent dat er voldoende gronden zijn die de maatregel van bewaring kunnen dragen. Uit deze gronden vloeit, zoals hierboven is uitgelegd, voort dat er sprake is van een significant risico op onttrekking. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een risico op onttrekking. Hetgeen eiser over zware grond 3e heeft aangevoerd hoeft daarom niet besproken te worden. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

  1. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.