ECLI:NL:RBDHA:2024:8403 - Rechtbank Den Haag - 23 mei 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/11217 en AWB 23/11218
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 24 mei 2024 in de zaken tussen
[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.I. Latul).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag met als doel “verblijf als familie- of gezinslid” bij haar echtgenoot en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 17 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 september 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Outaklla-Hafidi als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1975 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiseres heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aangevraagd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid in het kader van artikel 8 EVRM’, omdat zij bij haar echtgenoot (referent) in Nederland wil verblijven. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en omdat zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en vindt dat zij moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Niet is in geschil is dat eiseres gezinsleven uitoefent met referent. Daarnaast wordt voldaan aan alle materiële voorwaarden voor de beoogde vergunning. Verweerder heeft in de belangenafweging bovendien niet alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. Zo heeft referent ernstige medische problemen. Hierdoor kan niet van hem worden verwacht dat hij zijn gezinsleven in Marokko uitoefent, nu de medische voorzieningen daar niet van dezelfde kwaliteit zijn als in Nederland. Bovendien verblijft eiseres al elf jaar lang in Nederland. Daartegenover staat geen zwaarwegend belang van verweerder. Het eisen van een mvv kan niet als een zwaarwegend nationaal belang worden aangemerkt. In het geval van eiseres wordt daarom het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel geschonden. Daarnaast is van belang dat eiseres een civielrechtelijke zorgplicht heeft voor referent omdat zij getrouwd zijn en zij haar man in goede en in slechte tijden moet bijstaan. Gezien de onevenredig nadelige gevolgen voor eiseres en referent beroept zij zich op de hardheidsclausule.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Belangenafweging
4. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM
4.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij deze belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM niet uitdrukkelijk heeft betrokken dat referent een hartoperatie heeft ondergaan en afhankelijk is van de verzorging van eiseres. Er is gelet hierop sprake van een motiveringsgebrek.
4.2. De rechtbank ziet uit oogpunt van finale geschilbeslechting aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en hardheidsclausule
5. De rechtbank overweegt dat uit het arrest Yön
Inreisverbod
6. Aan eiseres is een inreisverbod opgelegd in het besluit van 3 september 2014. Het beroep dat eiseres heeft ingesteld is in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 17 september 2014
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag van eiseres kunnen afwijzen omdat zij niet beschikt over een mvv en ook niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en de rechtsgevolgen in stand laten.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand worden gelaten.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de kosten die zij heeft gemaakt in deze procedure met betrekking tot het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 2.625,-.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit.
Beslissing
De rechtbank:
De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.
Op grond van artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 augustus 2018, Yön, ECLI:EU:C:2018:632.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001, r.o. 4.4
Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001.
Artikel 3.71, derde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
ECLI:NL:RBROT:2014:7665.
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 oktober 2014, 201408127/1/V1.
1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 bij een wegingsfactor 1.
Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.