ECLI:NL:RBDHA:2024:6260 - Rechtbank Den Haag - 18 april 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1021
V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en
(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 16 juni 2023.
Verweerder heeft op 7 maart 2024 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 20 maart 2024 aanvullende beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
De beslistermijn in asielzaken
1. Uit artikel 42, eerste lid, van de Vw
2. Verweerder heeft met WBV 2022/22
3. Verweerder heeft met WBV 2023/3 wederom de beslistermijnen op alle asielaanvragen met negen maanden verlengd.
4. Volgens verweerder laten ook de productiecijfers van de IND
Standpunt eiser
5. Eiser heeft op 16 juni 2023 asiel aangevraagd in Nederland. Het is niet in geschil dat WBV 2023/3 van toepassing is op eisers asielaanvraag. Tussen partijen staat ter discussie of verweerder gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om met toepassing van WBV 2023/3 de beslistermijn met negen maanden te verlengen. Eisers primaire standpunt is dat verweerder geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid en de WBV 2023/3 om die reden niet rechtsgeldig is.
Oordeel rechtbank
6. Allereerst overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de Afdeling prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof, geen aanleiding vormt om de zaak aan te houden tot het Hof deze vragen heeft beantwoordt. De aard van het beroep wegens niet tijdig beslissen leent zich namelijk niet voor aanhouding, nu eiser juist beroep instelt om op een zo kort mogelijke termijn een beslissing op zijn aanvraag te ontvangen. In dat verband verwacht hij dat de rechtbank binnen een korte termijn uitspraak doet op het beroep. Ook volgt uit artikel 8:55b van de Awb
7. Tussen partijen is in geschil wanneer sprake is van een groot aantal vreemdelingen die tegelijk een aanvraag indient als bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder b, van de Vw. Eiser stelt dat een piek is vereist in het aantal asielaanvragen voordat verweerder gebruik kan maken van zijn bevoegdheid om de beslistermijnen te verlengen. Verweerder stelt dat ook een graduele toename van het aantal asielaanvragen voldoende kan zijn om zijn bevoegdheid in voornoemd artikel aan te wenden. Deze zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 reeds geoordeeld dat niet alleen bij een snelle piek de beslistermijnen kunnen worden verlengd. Zij ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen. De rechtbank vindt voor dit oordeel ook steun in het voorlopig oordeel van de Afdeling zoals genoemd in de verwijzingsuitspraak van 8 november 2023.
8. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat sprake is van een zodanig hoog aantal eerste asielaanvragen dat het voor verweerder in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Verweerder heeft met de MPP aannemelijk gemaakt dat het aantal te verwachten eerste asielaanvragen in 2023 onverminderd hoog was ten opzichte van de voorgaande jaren. De rechtbank stelt vast dat uiteindelijk in totaal 38.380 eerste asielaanvragen zijn ingediend in 2023, hetgeen in lijn is met de MPP.
9. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht welke inspanningen zijn geleverd om te (blijven) voldoen aan zijn in artikel 4 van de Procedurerichtlijn genoemde verplichtingen. Verweerder heeft zich in de afgelopen jaren extra ingespannen om er voor te zorgen dat de IND over passende middelen beschikt, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is om de taken overeenkomstig de Procedurerichtlijn uit te voeren. Verweerder heeft daarbij onweersproken gesteld dat de IND ieder jaar is gegroeid, maar dat hieraan een grens zit vanwege het absorptievermogen van de organisatie. De rechtbank stelt vast dat uit cijfers uit openbare bronnen volgt dat in de afgelopen jaren een structureel aantal medewerkers is vastgehouden en dat geen sprake is geweest van een afbouw.
De rechtbank leidt daarbij uit overweging 18 uit de considerans bij de Procedurerichtlijn en artikel 31, tweede lid, van die richtlijn af dat asielaanvragen in de eerste plaats behoorlijk en volledig moeten worden behandeld.
10. Voor zover eiser stelt dat een verlenging van de beslistermijn met negen maanden een uitzondering behoort te zijn en niet de hoofdregel moet worden, wordt overwogen dat op grond van artikel 4 van de Procedurerichtlijn onverminderd de verplichting van toepassing blijft op verweerder om de IND over passende middelen te doen beschikken. Verweerder moet er dan ook voor blijven zorgen dat de IND op peil wordt gebracht zodat zo snel mogelijk weer binnen de reguliere beslistermijn van zes maanden zorgvuldig en volledig kan worden besloten op de asielaanvragen. In zoverre biedt artikel 4 van de Procedurerichtlijn een waarborg waarmee wordt voorkomen dat verweerder voor een onevenredig lange periode de beslistermijnen op asielaanvragen blijft verlengen zonder daarvoor adequate maatregelen te nemen. Daarnaast geldt de waarborg dat verweerder voor iedere asielaanvraag de beslistermijn maar één keer en met ten hoogste negen maanden mag verlengen. Uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn volgt tot slot de waarborg dat de beslistermijn in ieder geval niet langer dan 21 maanden mag zijn.
11. Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de beslistermijn in asielzaken met toepassing van WBV 2023/3 met negen maanden te verlengen. Eisers primaire standpunt slaagt daarom niet. Eisers subsidiaire standpunt slaagt, gelet op wat hiervoor is overwogen, evenmin. Artikel 31, derde lid, derde volzin, onder b, van de Procedurerichtlijn biedt ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat deze bevoegdheid slechts voor een beperkte periode gebruikt kan worden. Een begrenzing in de tijd van deze bevoegdheid doet afbreuk aan het nuttig effect van deze bepaling en daarmee aan het belang van een zorgvuldige en volledige beoordeling van asielaanvragen.
12. Voor eiser betekent dit dat verweerder rechtsgeldig de beslistermijn op zijn asielaanvraag met negen maanden heeft verlengd. Verweerder heeft in dit geval dus tot vijftien maanden na ontvangst van eisers asielaanvraag de gelegenheid om daarop te beslissen. Eisers ingebrekestelling is daarom te vroeg ingediend. Het beroep is niet-ontvankelijk omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Aan de vaststelling van een nadere beslistermijn, dan wel dwangsommen, zoals door eiser is gevraagd, komt de rechtbank dan ook niet toe. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Vreemdelingenwet 2000.
Richtlijn 2013/32/EU.
Staatscourant 2022, 25775.
ECLI:NL:RBDHA:2023:3698, ECLI:NL:RBDHA:2023:3697 en ECLI:NL:RBDHA:2023:3701.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hof van Justitie van de Europese Unie.
ECLI:NL:RVS:2023:4125.
Staatscourant 2023, 3235.
Datum publicatie 14 februari 2023, Kamerstukken 19637, nr. 3068.
Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Datum publicatie 11 november 2022, Kamerstukken 19637, nr. 3006.
Meerjaren Productie Prognose 2022-2, 4 november 2022.
In dat verband verwijst eiser naar de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:620 en de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 13 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3346.
In dat verband verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 12 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19612.
Algemene wet bestuursrecht.
ECLI:NL:RVS:2023:4125, rechtsoverweging 22 en verder.
IND.nl, cijfers en publicaties, tabel jaarcijfers nieuwsbericht 2023.
Verordening (EU) Nr. 604/2013.
Artikel 29, tweede lid, van de Vw.
Zie in dat verband ook IND.nl, cijfers en publicaties, tabel jaarcijfers nieuwsbericht 2023 en de verwijzingsuitspraak van de Afdeling van 8 november 2023, rechtsoverweging 7.