ECLI:NL:RBDHA:2024:336 - Rechtbank Den Haag - 1 januari 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23522
V-nummer: [v-nummer](gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en
(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis).
Procesverloop
1. Eiseres heeft op 9 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
1.1. Op 21 juli 2023 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Op 17 augustus 2023 heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Bij tussenbeslissing van 10 november 2023 is het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen te reageren op prejudiciële vragen die in een andere zaak zijn gesteld door de hoogste bestuursrechter over de rechtmatigheid van WBV 2022/22. Nadat partijen hierop hebben gereageerd en hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op zijn aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.
2.4. De reden voor de verlenging is opgenomen in de brief aan de Kamer van 3 februari 2023.
2.5. De IND heeft onvoldoende capaciteit hiervoor en opschaling kost tijd. In de brieven van 1 juli 2022 en 4 november 2022 heeft verweerder aangegeven dat in de afgelopen jaren door de IND fors is geïnvesteerd om de benodigde capaciteit voor de productie te vergroten. De personele capaciteit van de directie A&B van de IND is de afgelopen jaren steeds gegroeid, en zal in 2023 ook verder groeien, maar is aan een maximum gebonden in die zin dat de organisatie al het nieuwe personeel zal moeten inwerken en opleiden waardoor de toename in personeel niet onmiddellijk kan worden omgezet in een toename van de productiecapaciteit.
2.6. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 9 januari 2023 een asielaanvraag heeft ingediend. Dit betekent dat de beslistermijn op de aanvraag van eiseres volgens verweerder met toepassing van WBV 2023/3 zes plus negen maanden bedraagt en op 10 april 2024 zal zijn verstreken.
Wat vindt eiseres?
3. Eiseres voert aan dat de verlenging van de beslistermijn met negen maanden niet rechtsgeldig is, omdat geen sprake is van een situatie als bedoeld in art 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Eiseres voert aan dat verweerder niet heeft onderbouwd dat de gestelde onverwacht hoge instroom van vreemdelingen uit Oekraïne impact heeft gehad op de besliscapaciteit. Zij genieten namelijk op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming al bescherming in Nederland en voor Oekraïense vreemdelingen die desalniettemin een asielaanvraag hebben ingediend geldt op dit moment een besluit- en vertrekmoratorium, waardoor voorlopig niet op deze asielaanvragen hoeft te worden beslist. Hetzelfde geldt ten aanzien van Afghaanse asielzoekers, omdat zij ook een versnelde asielprocedure doorlopen. Ook het argument van verweerder dat hij veel asielaanvragen van Dublinclaimanten inhoudelijk moest behandelen, omdat ze niet overgedragen konden worden aan andere landen, klopt volgens eiseres niet. Immers, omdat overdracht niet mogelijk was, kreeg Nederland ook minder Dublinclaimanten binnen vanuit andere landen. Eiseres verwijst daarbij naar het oordeel van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 6 januari 2023.
4. Voor de motivering van WBV 2023/3 verwijst verweerder naar de hiervoor aangehaalde Kamerbrief van 3 februari 2023.
4.1. Verder verwijst verweerder naar de jurisprudentie over de WBV 2022/22. Volgens de jurisprudentie van een aantal zittingsplaatsen van deze rechtbank is de WBV 2022/22 en de daaruit voortvloeiende verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig. Alleen in de uitspraak van 6 januari 2023 van de zittingsplaats Amsterdam komt de rechtbank tot een ander oordeel. Tegen deze laatste uitspraak heeft verweerder hoger beroep ingesteld.
4.2. Verweerder verwijst naar het ingediende hoger beroepschrift van 1 februari 2023 dat is ingediend tegen de hiervoor genoemde uitspraak van 6 januari 2023. Hierin heeft verweerder een verdere toelichting gegeven op de reden van de verlenging van de beslistermijn. Verweerder wijst erop dat ook de instroom van vreemdelingen uit onder meer Syrië, Turkije en Jemen onverminderd hoog is en dat het aantal alleenstaande minderjarige vreemdelingen dat naar Nederland komt verder toeneemt. Verder voert verweerder aan dat er in 2022 in totaal 47.991 asielaanvragen zijn ingediend. Daarmee is sprake van de hoogste asielinstroom sinds 2015. Uit de omstandigheid dat verweerder steeds de prognoses heeft moeten bijstellen blijkt ook dat hij niet was voorbereid op een dermate sterke stijging van de asielinstroom. In de prognose van 21 september 2021 werd een totale asielinstroom van 34.370 geraamd, in februari 2022 een asielinstroom van 41.500 en in september 2022 is dit gestegen naar 48.200.
4.3. Ten aanzien van de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, volstaat verweerder met een verwijzing naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 30 november 2022.
4.4. Verweerder concludeert dat de beslistermijn op de asielverzoeken van eiseres ingevolge de WBV 2023/3 nog niet is verstreken. De beslistermijn op de aanvragen van eiseres bedraagt zes plus negen maanden en verstrijkt pas op 10 april 2024. De ingebrekestelling van 20 juli 2023 is dan ook prematuur ingediend. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvragen dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beoordelingskader
5. Uit artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 volgt, kort samengevat, dat verweerder de termijn om te beslissen op de aanvraag van eiseres met ten hoogste 9 maanden kan verlengen als een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Anders dan eiseres stelt, volgt niet uit de Vreemdelingenwet 2000 of uit de Procedurerichtlijn dat er sprake moet zijn van een onverwachte piek. De rechtbank is van oordeel dat ook als de toename in het aantal asielaanvragen geleidelijk en voorzienbaar is, dit niet in de weg staat aan het verlengen van de beslistermijn op grond van genoemd artikel als aan de daarin genoemde voorwaarden is voldaan.
Toepassing op deze zaak
6. De rechtbank stelt vast dat 9.320 eerste asielaanvragen zijn ingediend in de periode van januari tot en met april 2023. In dezelfde periode in 2022 waren 8.670 eerste asielaanvragen ingediend.
6.1. Gelet op het bovenstaande is de verhouding tussen de besliscapaciteit van verweerder aan de ene kant en het aantal ingediende asielaanvragen aan de andere kant naar het oordeel van de rechtbank niet wezenlijk anders dan in 2022. Verweerder doet daarbij al het mogelijke om zo snel mogelijk te kunnen beslissen. De mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen bij een hoge instroom van zaken moet voorts ook gezien worden als een waarborg die veilig stelt dat verweerder asielzaken met de vereiste zorgvuldigheid kan blijven behandelen. Als deze zorgvuldigheid moet worden opgeofferd om te kunnen voldoen aan de gebruikelijke beslistermijn dan bestaat het risico dat dit later in de procedure juist voor vertragingen zorgt doordat meer besluiten in rechte niet houdbaar blijken, hetgeen niet wenselijk is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de beslistermijn met WBV 2023/3 op goede gronden is verlengd. In het feit dat de hoogste bestuursrechter prejudiciële vragen heeft gesteld over WBV 2022/22 ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
6.2. Verder geldt dat de antwoorden op deze vragen weliswaar ook voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn, maar dat dit naar het oordeel van de rechtbank geen reden vormt om de zaak aan te houden in afwachting daarvan. Een beroep tegen het niet tijdig beslissen is – met name in eerste aanleg – bedoeld om verweerder in voorkomende gevallen tot het nemen van een besluit binnen een afzienbare termijn te bewegen. Een aanhouding die mogelijk langer duurt dan de door verweerder voorgestane beslistermijn acht de rechtbank dan ook om proceseconomische redenen niet aangewezen.
7. De conclusie is dat verweerder op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de beslistermijn met 9 maanden heeft mogen verlengen. De vrees dat generieke verlenging van de beslistermijn met negen maanden de nieuwe norm wordt, volgt de rechtbank niet. Uit de toelichting bij de WBV 2023/3 blijkt namelijk dat verweerder de werkvoorraad monitort en rond 1 juli 2023 zal bekijken of de maatregel in stand moet blijven. Ook staat in de toelichting dat de maatregel weer wordt afgeschaft zodra duidelijk is dat de IND weer binnen de termijn van zes maanden kan beslissen. De rechtbank leidt hieruit af dat de beslistermijn van zes maanden voor verweerder het uitgangspunt is.
8. Omdat uit het voorgaande volgt dat de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment dat verweerder in gebreke werd gesteld, is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Conclusie
9. Het beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb.
Besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Stcrt. 2022, nr. 25775).
Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 26 januari 2023, nummer WBV 2023/3, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Kamerstukken II, 19637, nr 3068, vergaderjaar 2022-2023
Brief van18 juli 2022 van verweerder met kenmerk 4 1 13107.
Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, met nummer ECLI:NL:RBDHA:2023:136 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:136).
Richtlijn 2013/32/EU.
Kamerstuk TK 2022-2023 19 637, nr. 3068 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19637-3068.html).
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2022:3353.
Bijlage 2 bij het verweerschrift, bladzijde 2.
Bijlage 3 bij het verweerschrift, bladzijde 4.
Bijlage 2 bij het verweerschrift, bladzijde 2.