ECLI:NL:RBDHA:2024:2218 - Rechtbank Den Haag - 13 februari 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5304
[eiseres] , uit [woonplaats] , [land] , eiseres
(gemachtigde: mr. P.S. Folsche),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(gemachtigde: [naam] ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering tot toekenning van een dwangsom.
1.1. Bij het primaire besluit van 20 februari 2023 is het verzoek van eiseres tot toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit, door verweerder afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing gebleven.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
War gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft op 20 oktober 2022 studiefinanciering aangevraagd op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (“Wsf”). Op 22 november 2022 heeft verweerder een besluit op de aanvraag genomen. Tegen dit besluit heeft eiseres op diezelfde dag bezwaar gemaakt.
3. Bij bericht van 6 februari 2023 is aan eiseres medegedeeld dat de beslistermijn op dat bezwaar met zes weken werd verdaagd.
4. Op 15 februari 2023 heeft verweerder een ingebrekestelling van eiseres ontvangen.
5. Met het primaire besluit van 20 februari 2023 heeft verweerder besloten geen dwangsom toe te kennen. Het daartegen gerichte bezwaar is met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
6. Eiseres wil met dit beroep afdwingen dat verweerder een dwangsom moet betalen.
Wat stelt eiseres in beroep?
7. In de eerste plaats meent eiseres dat de verdaging van de beslistermijn geen gevolg heeft, omdat die beslissing onbevoegdelijk is genomen. Het bericht waarbij de verdaging is medegedeeld is namelijk in naam van de Manager Bezwaar en Beroep opgesteld, die geen bevoegdheid tot dergelijke beslissingen heeft.
8. Bovendien is de verdaging in strijd met het beginsel van fair play, omdat dergelijke beslissingen structureel worden genomen. Studiefinanciering strekt tot de vervulling van elementaire levensbehoeften, wat door dergelijk structureel uitstel wordt gefrustreerd. Daarbij heeft verweerder sinds 2014 beleid gevoerd dat strijdt met het Unierecht, ten nadele van studenten uit andere lidstaten; de mogelijkheid om hun rechten geldend te maken wordt door deze praktijk belemmerd. Verweerder hanteert daarbij een piepsysteem en komt pas met een inhoudelijke motivering als bezwaar wordt gemaakt. Hierbij discrimineert verweerder bovendien, aangezien dit niet aan de orde is bij de behandeling van Nederlandse onderdanen.
9. Uitstel is in beginsel ook alleen geoorloofd in bijzondere gevallen, wat volgt uit de parlementaire geschiedenis. Dergelijke gevallen doen zich hier niet voor.
Wat vindt de rechtbank?
10. Verweerder is bevoegd tot het nemen van besluiten omtrent studiefinanciering
11. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
12. Verder blijkt niet dat het verdagingsbesluit onderdeel uitmaakt van discriminatoir beleid. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de praktijk van verweerder strijdig is met de effectieve werking van het Unierecht, zoals zij kennelijk heeft willen betogen. Van een frustratie van elementaire levensbehoeften is ook niet gebleken. In hetgeen door eiseres is aangevoerd kan ook geen reden worden gezien om in te grijpen in de uitoefening van de bevoegdheden die de Awb aan verweerder biedt bij de behandeling van bezwaarschriften.
13. Gezien de omvangrijke hoeveelheid besluiten op het gebied van studiefinanciering, is het ook niet onredelijk dat primaire besluiten op studiefinancieringsaanvragen aanvankelijk van een betrekkelijk summiere motivering worden voorzien. Eiseres kan niet aannemelijk maken dat verweerder strijdig handelt met fair play of andere beginselen van behoorlijk bestuur.
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 3.19 Wsf.
Artikel, Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008.
Artikel 3 van het Besluit van de directeur-generaal DUO van 16 juli 2018, nr. DUO/HD.018.064, houdende wijziging van de Ondermandaatregeling DUO 2013.
Artikel 10:10 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 4:13, eerste lid, van de Awb.
Artikel 7:10, eerste en derde lid, van de Awb.
Centrale Raad van Beroep, 15 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1459.