ECLI:NL:RBDHA:2024:18071 - Rechtbank Den Haag - 31 oktober 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20523
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigden: mr. I. Özkara en mr. E. Ceylan),
en
de minister van Asiel en Migratie
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gehandhaafde afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
1.1. De minister heeft deze aanvraag op 2 november 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten en standpunt minister
3. Eiser heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft op 9 juni 2023 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en hij niet van dit vereiste wordt vrijgesteld. Dat is volgens de minister niet in strijd met het Turkse associatierecht.
Voorliggende rechtsvraag
4. Tussen (voorgangers van) de Europese Unie en Turkije zijn verschillende overeenkomsten gesloten die tezamen het Turkse associatierecht vormen. Dit zijn onder meer de Associatieovereenkomst die op 1 december 1964 in werking is getreden, een Aanvullend Protocol dat voor het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden op 1 januari 1973 in werking is getreden en een door de Associatieraad vastgesteld Besluit 1/80, dat op 1 december 1980 in werking is getreden.
4.1. De minister hanteert voor alle vanaf 1 oktober 2022 door Turkse onderdanen ingediende aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd – ook bij diegenen die onder het Turkse associatierecht vallen – een nieuwe wijze van beoordelen. Deze beoordelingswijze houdt in dat hij op deze aanvragen het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond (zelfstandige mvv-vereiste) toepast. Daarmee komt de minister terug van de eerdere beoordelingswijze dat hij het mvv-vereiste alleen tegenwerpt nadat hij vaststelt dat een betrokkene niet aan andere toelatingsvoorwaarden voldoet. Deze nieuwe beoordelingswijze heeft de minister opgenomen in beleidsregels. In deze uitspraak zal deze zittingsplaats voor het eerst beoordelen of dit beleid verenigbaar is met de in het Turkse associatierecht opgenomen zogenaamde ‘standstill-bepaling’ (onder 8-11). Daarnaast zal de rechtbank beoordelen of voldoende wettelijke basis bestaat voor dit beleid (onder 7) en of het (zelfstandige) mvv-vereiste in overeenstemming is met de in verschillende verdragen opgenomen discriminatieverboden (onder 12 en 13).
Voorgeschiedenis mvv-vereiste
5. Het mvv-vereiste stond al in het Vreemdelingenbesluit van 1967.
5.1. In 1998 is het zelfstandige mvv-vereiste in de Vreemdelingenwet 1965 opgenomen
5.2. Als gevolg van uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)
5.3. De minister is met ingang van 1 oktober 2022 hiervan teruggekomen. Dat staat in de brief van 5 juli 2022
Huidige beleid
6. Met WBV 2022/23 is paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) aangepast. Hierin is het volgende opgenomen:
‘Vrijstelling MVV-vereiste vanwege het Associatierecht EEG-Turkije
Een vreemdeling is vrijgesteld van het MVV-vereiste, als artikel 3.71, tweede lid, onder e, Vb van toepassing is. De IND neemt aan dat uitzetting in strijd is met het Associatierecht in de zin van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling of de hoofdpersoon valt onder het toepassingsbereik van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol; • de vreemdeling heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder mvv ingediend; • de vreemdeling voldoet aan alle overige geldende voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning; en • er is sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het stellen van het mvv-vereiste onevenredig is.
De bijzondere, individuele omstandigheden moeten het uitoefenen van het vrij verkeer van werknemers of de vrijheid van vestiging belemmeren. Hiervan kan sprake zijn als bij een aanvraag om verblijf als gezinslid bij een Turkse hoofdpersoon die tot de legale Nederlandse arbeidsmarkt behoort, die Turkse hoofdpersoon door de bijzondere, individuele omstandigheden genoodzaakt wordt om te kiezen tussen het uitoefenen van de economische activiteit in Nederland en het gezinsleven in Turkije.
Van belemmeringen van het uitoefenen van voornoemde vrijheden in Nederland is in ieder geval geen sprake als de bijzondere, individuele omstandigheden zien op de:
• politieke, economische of sociale situatie in Turkije; • persoonlijke omstandigheden in Turkije; of • (voortzetting van) illegale arbeid in Nederland.
Het is aan de vreemdeling om de eventuele bijzondere individuele omstandigheden bij indiening van de aanvraag aan te voeren en met bewijsmiddelen te onderbouwen.
Aanvragen voor een verblijfsvergunning die door de IND zijn ontvangen voor 1 oktober 2022 worden niet afgewezen op het mvv-vereiste als de aanvrager onder het toepassingsbereik valt van Besluit 1/80 of het AP en, behalve aan het mvv-vereiste, aan alle overige voorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel voldoet.’
Wettelijke basis van het beleid
7. Eiser betwist de rechtsgeldigheid van het in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 opgenomen beleid. Hij wijst hiertoe op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 3 juni 2024.
7.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister is op grond van artikel 16 van de Vw 2000 bevoegd om een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af te wijzen wegens het ontbreken van een geldige mvv. In artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 is opgesomd in welke zeven gevallen geen toepassing wordt gegeven aan het mvv-vereiste. Verder biedt artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 de mogelijkheid om die bevoegdheid bij algemene maatregel van bestuur aan regels te binden. Deze twee bepalingen bieden de wettelijke basis voor het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond en voor de ontheffing van dit vereiste. Van de in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 geboden mogelijkheid is gebruik gemaakt in artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000. Daarin staan achttien categorieën vreemdelingen opgesomd die ook van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld. Eén van die categorieën – artikel 3.71, tweede lid, onder e, van het Vb 2000 – betreft vreemdelingen waarvan, kort gezegd, uitzetting in strijd zou zijn met het Turkse associatierecht. Paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 is een uitwerking hiervan. In dit beleid is uiteengezet in welke gevallen de minister aanneemt dat uitzetting in strijd is met het Turkse associatierecht en dus voldaan is aan deze in het Vb 2000 opgenomen vrijstellingsgrond. Dat betekent niet dat de bevoegdheid tot afwijzing van de aanvraag uit dit beleid voortvloeit. Het beleid geeft weer hoe de minister, in het licht van het arrest Yön, toepassing geeft aan artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000. De juistheid van dit beleid kan eiser, zoals hij ook heeft gedaan en waarop hierna zal worden ingegaan, aan de rechter voorleggen.
Wanneer is een beperking gerechtvaardigd?
8. Niet in geschil is dat het hanteren vanaf 1 oktober 2022 van het zelfstandige mvv-vereiste een aanscherping of beperking is als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol.
Zijn er dwingende redenen van algemeen belang tot herinvoering van het zelfstandige mvv-vereiste?
9. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat dwingende redenen van algemeen belang de herinvoering van het zelfstandige mvv-vereiste rechtvaardigen. Deze herinvoering is namelijk primair gericht op de inburgeringstoets in het buitenland en niet op het voorkomen en tegengaan van illegaal verblijven of werken in Nederland. Dat dit zo is, leidt eiser af uit het tijdsverloop sinds het arrest Yön.
9.1. In WBV 2022/23 heeft de minister aangegeven om welke dwingende redenen van algemeen belang hij heeft gekozen voor herinvoering van het zelfstandige mvv-vereiste. Als redenen zijn genoemd het effectief beheer van de migratiestromen, het voorkomen en tegengaan van illegaal verblijf en het voorkomen van illegale arbeid. In de brief van 5 juli 2022, die aan dit beleid is voorafgegaan, staat dat met deze herinvoering een eind wordt gemaakt aan een gegroeide praktijk. Deze houdt in dat Turkse onderdanen die naar Nederland komen om arbeid te verrichten, illegaal inreizen of inreizen met een Schengenvisum voor kort verblijf en vervolgens, met een beroep op het associatierecht, een verblijfsaanvraag indienen, zonder over een geldige mvv te beschikken. Gedurende de behandeling van hun aanvraag verrichten zij dan illegaal arbeid. Daarnaast benoemt deze brief ook de samenhang met de op 1 januari 2022 in werking getreden inburgeringsplicht. Herinvoering van het zelfstandige mvv-vereiste is, aldus de brief, ook noodzakelijk om te voorkomen dat inburgeringsplichtig geworden Turkse onderdanen, die als gezinslid in Nederland willen verblijven, zich aan het inburgeringsexamen buitenland zouden kunnen onttrekken door in Nederland een aanvraag te doen met een beroep op het associatierecht.
9.2. De rechtbank stelt vast dat in de brief en het beleid meerdere doelen zijn genoemd voor de invoering van het gewijzigde beoordelingskader. Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze doelen samen het effectief beheer van migratiestromen naar Nederland. Zoals volgt uit de rechtspraak van het Hof kan het doel van een efficiënt beheer van de migratiestromen een dwingende reden van algemeen belang vormen die een nieuwe beperking kan rechtvaardigen.
9.3. Het voorgaande betekent dat de minister, met het door hem benoemde doel van het effectief beheer van migratiestromen, voldoende heeft gemotiveerd dat dwingende redenen aanwezig zijn voor aanscherping van het mvv-vereiste. Gelet op de overwegingen onder 8 is dat niet voldoende voor de conclusie dat deze aanscherping op grond van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol, gerechtvaardigd is. De maatregel moet daarnaast ook geschikt zijn om de verwezenlijking van dat doel te waarborgen en mag niet verder gaan dan nodig is voor het bereiken daarvan. Hierop zal de rechtbank hierna (onder 10 en 11) ingaan.
Is de herinvoering van het zelfstandige mvv-vereiste geschikt? 10. Eiser betoogt dat de maatregel niet geschikt is, omdat het praktisch onmogelijk is om vanuit Turkije aan de toelatingsvoorwaarden voor arbeid als zelfstandige te voldoen. Ook zijn er andere manieren om de door de minister beschreven doeleinden te bereiken. Dat de herinvoering van het zelfstandige mvv-vereiste niet heeft geleid tot een afname van het aantal in Nederland ingediende aanvragen laat tot slot zien dat de maatregel niet geschikt is.
10.1. Bij de vraag of de maatregel geschikt is, gaat het niet om de vraag of vanuit het buitenland kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden voor arbeid als zelfstandige wordt voldaan, maar of de maatregel geschikt is om het doel – regulering van migratie – te bereiken. Het betoog dat de maatregel ertoe leidt dat aan sommige toelatingsvoorwaarden niet kan worden voldaan ziet op de evenredigheid van de maatregel. Daarop zal de rechtbank hierna onder 11 ingaan.
10.2. De minister heeft deugdelijk gemotiveerd dat het zelfstandige mvv-vereiste geschikt is om verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen. Deze maatregel stelt de minister in staat om voorafgaand aan de feitelijke binnenkomst van de Turkse staatsburger te onderzoeken of deze aan alle voor zijn toelating geldende vereisten voldoet. Hierdoor worden de migratiestromen op een efficiënte manier gecontroleerd en dit draagt bij aan de voorkoming van illegale arbeid en illegaal verblijf. Het Hof heeft dit ook in het arrest Yön erkend.
Is de herinvoering van het zelfstandige mvv-vereiste noodzakelijk en evenredig? 11. Eiser betoogt dat het tegenwerpen van het zelfstandige mvv-vereiste, zoals dat is uitgewerkt in het beleid, verder gaat dan noodzakelijk om de nagestreefde doelen te verwezenlijken en daarom niet evenredig is.
11.1. Uit het arrest Yön volgt dat het mvv-vereiste op zichzelf genomen niet in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
11.2. Het evenredigheidsbeginsel vereist echter ook dat de regels voor de uitvoering van een dergelijke verplichting niet verder gaan dan noodzakelijk is om het nagestreefde doel te verwezenlijken.
11.3. Eiser betoogt in de eerste plaats dat het zelfstandige mvv-vereiste in de praktijk er toe leidt dat een Turkse zelfstandige nooit een mvv zal krijgen omdat hij vanuit Turkije niet aan alle voorwaarden kan voldoen. Een Turkse vreemdeling kan sommige in het beleid
11.3.1. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank acht hierbij van belang dat de minister op zitting heeft toegelicht dat bij de beoordeling van een mvv-aanvraag voor het doel ‘arbeid als zelfstandige’ geen onredelijke eisen worden gesteld in het kader van het documentatievereiste. Voorwaarden waaraan een vreemdeling wegens zijn verblijf in het buitenland niet kan voldoen, zoals de inschrijving bij de KvK, worden niet tegengeworpen indien aan alle andere toelatingsvoorwaarden is voldaan. De door eiser overgelegde bewijsstukken vormen onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de minister in de praktijk een mvv-aanvraag niet zo beoordeelt. Het gaat om enkele beslissingen betreffende andere Turkse zelfstandigen aan wie geen mvv is verleend wegens (onder meer) het ontbreken van documentatie. Op basis van alleen deze gevallen kan niet worden geoordeeld dat onredelijke eisen worden gesteld of dat een Turkse zelfstandige vanuit Turkije nimmer aan de toelatingsvoorwaarden kan voldoen. De rechtbank merkt, ten overvloede, op dat eiser, indien hij in het buitenland een mvv-procedure moet doorlopen, dit voor hem op dit punt geen onevenredige gevolgen heeft, omdat hij in het bezit is van een KvK-inschrijving.
11.4. Eiser betoogt daarnaast dat het beleid in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 onvoldoende mogelijkheden biedt voor vrijstelling van het mvv-vereiste en dus verder gaat dan noodzakelijk. Om voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking te komen is vereist dat de vreemdeling voldoet aan de inhoudelijk voorwaarden én dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden. Dat beleid is veel strenger dan het Duitse beleid, dat ten grondslag lag aan het arrest Yön. De hardheidsclausule in Duitsland maakt het namelijk mogelijk om ontheffing van de mvv-plicht te verlenen indien voldaan wordt aan de inhoudelijke voorwaarden óf indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Bovendien is het volgens het beleid in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 aan de vreemdeling om bijzondere individuele omstandigheden aan te voeren. Als de vreemdeling deze dus niet zelf aanvoert bij het indienen van een mvv-aanvraag, worden deze niet meegenomen in de besluitvorming.
11.4.1. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat het beleid over de vrijstelling van het mvv-vereiste voor Turkse onderdanen in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 anders luidt dan het Duitse beleid niet al betekent dat het beleid verder gaat dan noodzakelijk. De minister is niet gebonden aan Duits beleid en moet terzake een eigen afweging maken. Beoordeeld dient daarom te worden of het beleid in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000, in het licht van de overwegingen in het arrest Yön, verder gaat dan noodzakelijk is om het nagestreefde doel van efficiënt beheer van migratiestromen te verwezenlijken.
11.4.2. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 29 maart 2019
11.4.3. Hoewel de twee in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 genoemde voorwaarden – de vreemdeling voldoet aan alle overige geldende voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning en er is sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het stellen van het mvv-vereiste onevenredig is – in samenhang bekeken moeten worden, brengt de toepassing als hiervoor onder 11.4.2 bedoeld mee dat ze terecht in het beleid cumulatief zijn geformuleerd. De benadering van de minister dat hij eerst beoordeelt of bijzondere individuele omstandigheden aanleiding geven tot vrijstelling van het mvv-vereiste en, als dat niet zo is, hij niet meer toekomt aan de beoordeling of een vreemdeling daadwerkelijk aan alle toelatingsvoorwaarden voldoet, gaat daarom, gelet op de overwegingen in het arrest Yön en de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019, niet verder dan noodzakelijk is om het nagestreefde doel van efficiënt beheer van migratiestromen te verwezenlijken.
11.4.4. Dit beleid is op juiste wijze op eiser toegepast. Eiser heeft namelijk geen persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht. Het was, anders dan eiser betoogt, aan hem om eventuele bijzondere, individuele omstandigheden bij de indiening van de aanvraag of later in bezwaar aan te voeren en met bewijsmiddelen te onderbouwen. Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en artikel 3.102, eerste lid, van het Vb 2000, rust die verplichting op hem en hij is ook de meest geschikte persoon om die onderbouwing te geven omdat hij in de regel over deze stukken beschikt of daarover kan beschikken. Eiser heeft niet onderbouwd waarom dit uitgangspunt niet voor hem geldt. Er valt ook niet in te zien waarom de omstandigheid dat het tijd en moeite kost om bij de aanvraag eventuele bijzondere, individuele omstandigheden te vermelden maakt dat het onredelijk bezwarend is om dat van een aanvrager te verlangen. Van iemand die toegang wil tot Nederland, mag immers verlangd worden daarvoor enige inspanning te verrichten. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het vasthouden aan het mvv-vereiste vanwege het ontbreken van bijzondere, individuele omstandigheden, ongeacht of eiser aan de materiële vereisten van de gevraagde verblijfsvergunning voldoet, niet onevenredig is.
Tussenconclusie artikel 41 van het Aanvullend Protocol
12. Uit het voorgaande volgt dat de herinvoering van het zelfstandige mvv-vereiste vanaf 1 oktober 2022 niet in strijd is met artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. Er is namelijk een dwingende reden aanwezig voor aanscherping van het mvv-vereiste. De maatregel is geschikt om de verwezenlijking van het doel, het effectief beheer van migratiestromen, en het gaat niet verder gaan dan nodig is voor het bereiken van dat doel.
Is het zelfstandige mvv-vereiste in strijd met artikel 9 van de Associatieovereenkomst?
13. Eiser betoogt dat de herinvoering van het zelfstandige mvv-vereiste in strijd is met het discriminatieverbod, bedoeld in artikel 9 van de Associatieovereenkomst, omdat dit vereiste niet geldt voor sommige andere derdelanders, zoals Amerikanen en Canadezen.
13.1. Op grond van artikel 9 van de Associatieovereenkomst erkennen de overeenkomstsluitende partijen dat binnen de werkingssfeer van de Associatieovereenkomst EEG-Turkije, en onverminderd de bijzondere bepalingen die krachtens artikel 8 zouden kunnen worden vastgesteld, elke discriminatie uit hoofde van nationaliteit is verboden, overeenkomstig het in artikel 7 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap (thans, na wijziging, artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) vermelde beginsel.
13.2. Het in artikel 9 van de Associatieovereenkomst neergelegde algemene verbod van discriminatie op grond van nationaliteit is van toepassing binnen de werkingssfeer van de Associatieovereenkomst en het Aanvullend Protocol. Artikel 9 van de Associatieovereenkomst moet dus worden gelezen in samenhang met de in artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol neergelegde standstill-bepaling. Dit betekent dat als een nationale maatregel een nieuwe beperking is als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol en deze beperking gerechtvaardigd is, dit uitsluit dat deze maatregel onevenredig en discriminatoir is.
Is het mvv-vereiste in strijd met artikel 8 en 14 van het EVRM en artikel 21 van het EU Handvest. 14. Eiser betoogt dat het tegenwerpen van het zelfstandige mvv-vereiste in strijd is met het verbod op discriminatie in de zin van artikel 14, gelezen in samenhang met artikel 8 van het EVRM, en artikel 21 van het EU Handvest wegens het onderscheid tussen derdelanders die mvv-plichtig zijn en derdelanders die niet mvv-plichtig zijn. Het gemaakte onderscheid is niet legitiem omdat het niet wordt ingegeven door dwingende en zeer gewichtige redenen en niet proportioneel is.
14.1. Uit de rechtspraak van het EHRM over artikel 14 van het EVRM
14.2. Ook het betoog dat het mvv-vereiste in strijd is met het in artikel 21 van het EU Handvest opgenomen discriminatieverbod slaagt niet. Uit artikel 52, derde lid, van het EU Handvest volgt dat voor zover het EU Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het EVRM, de inhoud en de reikwijdte ervan dezelfde zijn als die welke er door het EVRM aan worden toegekend. Volgens de Toelichting bij het EU Handvest correspondeert artikel 7 van het Handvest met artikel 8 van het EVRM en is artikel 21, eerste lid, van het EU Handvest geïnspireerd op artikel 14 van het EVRM. Voor zover artikel 21, eerste lid, van het EU Handvest samenvalt met artikel 14 van het EVRM wordt het in overeenstemming daarmee toegepast. Omdat, gelet op wat onder 14.1 is overwogen, het beroep op de artikelen 8 en 14 van het EVRM niet slaagt, slaagt het beroep van eiser op artikel 21 van het EU Handvest om dezelfde redenen niet.
Conclusie en gevolgen
15. Het beroep is ongegrond. De minister heeft terecht het mvv-vereiste tegengeworpen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, voorzitter, en mr. G.A. van der Straaten en mr. M.S. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
Artikel 41, eerste lid, onder c, van het Vb 1966 (Stb. 1966, 387).
De Vc 1982 is te vinden op [website]
Paragraaf A4/5.6.2.2 van de Vc 1982.
Paragraaf A4/5.6.2.3 van de Vc 1982.
ABRvS 26 juni 1978, RV 1978, 24, ABRvS 8 maart 1979, RV 1979, 36 en ABRvS 22 november 1982, AB 1983, 186.
In artikel 16a van de Vw 1965, Stb. 1998, 613.
Artikel 16 van de Vw 2000, Stb. 2000, 495.
Stb. 2000, 497.
6 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6595 en 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4805.
Tum en Dari, 20 september 2007, ECLI:EU:C:2007:530 en Demir, 7 november 2013, ECLI:EU:C:2013:725.
TK 2021-2022, 32 824, nr. 366.
Stcrt. 2022, nr. 25406. Hiermee is paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 aangepast. Zie verder ook Werkinstructie 2023/1.
7 augustus 2018, ECLI:EU:C:2018:632.
ECLI:NL:RBDHA:2024:12223.
Zie het besluit van 22 april 2024, p. 2. Dit volgt ook uit het arrest Yön, punt 69-71.
Yön, punt 72. Zie ook 7 november 2013 (Demir), ECLI:EU:C:2013:725, punt 40 en 10 juli 2014 (Dogan), ECLI:EU:C:2014:2066, punt 37.
Yön, punt 77 en 29 maart 2017 (Tekdemir), ECLI:EU:C:2017:239, punt 39.
HvJ 12 april 2016 (Caner Genc), ECLI:EU:C:2016:247, punt 56 en 10 juli 2019 (A.), ECLI:EU:C:2019:580.
Punt 79. Zie ook ABRvS 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1621, onder 2.5.1.
Punt 80.
ABRvS 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001, onder 4.4.
Punt 81. Zie ook arrest van 29 maart 2017, Tekdemir, C‑652/15, EU:C:2017:239, punt 43. Zie verder ABRvS 29 maart 2019, onder 4.3.
Paragraaf B6/4.5
ABRvS 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001 en Yön, punt 86-88.
ABRvS 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1168, onder 12, en 15 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP8383, onder 2.5.4.
Arrest van 27 september 2011, Bah tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 56328/07.
ABRvS 31 januari 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV1445 en Rb. Den Haag (zp Arnhem) 11 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9148.