ECLI:NL:RBDHA:2024:15105 - Rechtbank Den Haag - 16 september 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.30864 en NL24.30865
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Polen ervoor verantwoordelijk is.
Beoordeling door de rechtbank
Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Iraakse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1974. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt om hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Voorts beroept eiser zich op de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 27 maart 2024
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan een van deze lidstaten, in dit geval Polen, een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM
6.1 Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De rechtbank gaat niet mee in de stelling van eiser dat niet van vreemdelingen kan worden verwacht dat zij medische stukken of bewijs hebben van vernederende behandelingen in Polen. Op basis van de door eiser ingebrachte informatie kan niet worden geconcludeerd dat Polen zich niet aan zijn internationale verplichtingen jegens asielzoekers houdt of dat sprake is van structurele tekortkomingen en systeemfouten in het asielsysteem die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt. Hoewel niet in geschil is dat er in Polen pushbacks plaatsvinden en dat dit een fundamentele systeemfout in de asielprocedure is, volgt uit de door eiser overgelegde informatie niet dat deze pushbacks ook plaatsvinden tegen Dublinclaimanten. Eiser heeft, anders dan de vreemdelingen die aan de buitengrenzen van Polen met pushbacks te maken krijgen, door het expliciete claimakkoord namelijk toestemming van de Poolse autoriteiten gekregen om het grondgebied te betreden. Ook is niet gebleken dat vreemdelingen geen toegang hebben tot de rechter en dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingenrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Polen de internationale verplichtingen nakomt. Dit is ten aanzien van Polen recent bevestigd in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 september 2024
8. Ten aanzien van het standpunt van eiser dat hij een reëel risico loopt op indirect refoulement overweegt de rechtbank als volgt. In navolging van het arrest van het Hof van Justitie van 30 november 2023
Conclusie en gevolgen
9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
ECLI:NL:RBDHA:2024:4267.
Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie.
ECLI:NL:RBDHA:2024:10838.
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Zie ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag op 20 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14685, r.o. 6.
ECLI:NL:RVS:2024:3455 en ECLI:NL:RVS:3456.
Hof van Justitie 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
ABRvS 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.