ECLI:NL:RBDHA:2024:13272 - Rechtbank Den Haag - 18 augustus 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30946
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling. Eiser heeft vervolgens op 8 augustus 2024 de beroepsgronden kenbaar gemaakt. Verweerder heeft op 12 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
De maatregel is op 14 augustus 2024 opgeheven omdat eiseres is uitgezet.
De rechtbank heeft het onderzoek daarna op 16 augustus 2024 gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt allereerst vast dat maatregel is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl met ingang van 2 juli 2024 is besloten om de minister van Asiel en Migratie aan te wijzen als bevoegd bestuursorgaan.
2. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 2000 en de Belgische nationaliteit te hebben. In de maatregel is overwogen dat het rechtmatig verblijf van eiseres in Nederland op 7 december 2023 is beëindigd en dat dit besluit op 30 december 2023 aan eiseres is uitgereikt. Eiseres heeft haar verblijf in Nederland daarna niet daadwerkelijk en effectief beëindigd. Gelet hierop is de voor de maatregel gekozen grondslag van artikel 59 van de Vw juist.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. In de maatregel staan daartoe als zware gronden
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
*3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;*
*3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van haar reis- of identiteitsdocumenten;*
en als lichte gronden
*4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;*
*4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.*
4. Eiseres betwist de gronden niet. De rechtbank stelt vast dat de gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronde) voldoende zijn gemotiveerd. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
5. Namens eiseres is aangevoerd dat eiseres bekend is met verslavingsproblematiek en dat uit het proces-verbaal van gehoor volgt dat zij niet in staat was om te worden gehoord. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling
6. Uit de door eiseres genoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat als er niet van uit kan worden gegaan dat de vreemdeling zelf zijn belangen voldoende naar voren kan brengen omdat de vreemdeling niet in staat is om te worden gehoord, verweerder zich op een andere manier moet inspannen om informatie te verkrijgen over de belangen van de vreemdeling. De Afdeling vond in genoemde zaak dat verweerder zich voldoende had ingespannen en wees daartoe op het feit dat contact was gezocht met de gemachtigde van vreemdeling en die in de gelegenheid was gesteld om de belangen namens de vreemdeling naar voren te brengen. Ook stelde Afdeling vast dat contact was gezocht met een arts. Ten slotte was ook de reeds bekende informatie over de vreemdeling betrokken in de motivering.
7. Uit het proces-verbaal van gehoor M110 blijkt dat de op grond van artikel 5.3 van het Voorschrift vreemdelingen aangewezen ambtenaar op 5 augustus 2024 zelf heeft vastgesteld dat eiseres verward en agressief gedrag vertoonde en mogelijk onder invloed verkeerde van verdovende middelen en daardoor niet kon worden gehoord ter voorbereiding van de beslissing over het opleggen van de maatregel. Voorafgaand die beslissing heeft de bevoegde ambtenaar hierover contact gehad met de gemachtigde van eiseres. Uit het p-v M110 volgt ook dat de gemachtigde in reactie hierop beaamde dat het geen zin had om eiseres in deze staat te bezoeken Afgesproken werd daarom dat de gemachtigde eiseres eerst de volgende dag zou bezoeken. Verder volgt uit de motivering van de maatregel dat tijdens de ophouding van eiseres een arts van de GGD is geraadpleegd. Deze heeft geconcludeerd dat zij in een vergelijkbare toestand verkeerde als die bij eerdere insluiting en dat het daarom aannemelijk is dat eiseres wel detentiegeschikt is. Ten slotte heeft verweerder er in het verweerschrift ook op gewezen dat hij al langer bekend is met de problematiek en het gedrag van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich aldus voorafgaand aan het opleggen van de maatregel voldoende ingespannen om zich te informeren over de belangen van eiseres. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat hierbij oog is geweest voor de medische gesteldheid van eiseres en dat eiseres in detentie toegang heeft tot medische zorg. Ook nadien is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de bewaring achterwege had moeten blijven.
8. Ook overigens is er geen aanleiding om de maatregel op enig moment onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Gelet op het hiervoor onder 1. geconstateerde gebrek zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 19 augustus 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Zie het Koninklijk besluit van 2 juli 2024 tot instelling van een Ministerie van Asiel en
Migratie, Stcrt. 4 juli 2024, nr. 22497.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.
Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2254.