Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:13269 - Rechtbank Den Haag - 18 augustus 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:1326918 augustus 2024Deze uitspraak is in 3 latere zaken aangehaald

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.31144

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),

en

de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R.E.J.M. van den Toorn, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam], tolk in de Franse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat maatregel is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terwijl met ingang van 2 juli 2024 is besloten om de minister van Asiel en Migratie aan te wijzen als bevoegd bestuursorgaan.[1] De maatregel is dan ook ten onrechte opgelegd uit naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek, maar dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.[2] De rechtbank stelt daartoe vast dat de maatregel in dit geval is ondertekend door een daartoe aangewezen bevoegde ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 van het Voorschrift vreemdelingen 2000. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiser door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.

2. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1989 en de Congolese nationaliteit te hebben. Hij heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Verweerder was dan ook op grond van artikel 59 van de Vw bevoegd tot het op leggen van de maatregel van bewaring.

3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In de maatregel staan daartoe als zware gronden[3] vermeld dat eiser:

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

    *3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;*
    
    *3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;*
    
    *3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;*
    
    *3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;*
    
    *3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;*
    
    *3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;*
    
    *3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;*

en als lichte gronden[4] vermeld dat eiser: 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;

    *4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;*
    
    *4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;*
    
    *4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.*

4. Eiser heeft de gronden niet betwist. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn deze gronden zelfstandig de conclusie kunnen dragen dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een verdere beoordeling van de gronden. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat een lichter middel niet doeltreffend is toe te passen om het risico op onttrekking te ondervangen. Er is niet gebleken dat de maatregel van bewaring in het geval van eiser onevenredig bezwarend is.

5. Ook overigens is er geen aanleiding om de maatregel op enig moment onrechtmatig te achten.

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

7. Gelet op het hiervoor onder 1. geconstateerde gebrek zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.[5] Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;

  • veroordeelt Verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750 (duizendzevenhonderdvijftig euro).

Deze uitspraak is gedaan op 19 augustus 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Zie het Koninklijk besluit van 2 juli 2024 tot instelling van een Ministerie van Asiel en

Migratie, Stcrt. 4 juli 2024, nr. 22497.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2254.


Voetnoten

Zie het Koninklijk besluit van 2 juli 2024 tot instelling van een Ministerie van Asiel enMigratie, Stcrt. 4 juli 2024, nr. 22497.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2254.