Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:12235 - Rechtbank Den Haag - 1 augustus 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:122351 augustus 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.29406

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R. Deniz),

en

**de minister van Asiel en Migratie,**voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiseres is verschenen via beeldverbinding. Zij werd bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig in de rechtbank. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2000 en de Belgische nationaliteit te hebben.

Maatregel van bewaring

2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.

Verweerder heeft als zware gronden[1] vermeld dat eiseres: 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van haar reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden[2] vermeld dat eiseres:4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

3. Eiseres heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast de lichte gronden voldoende toegelicht. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.

Lichter middel

4. Namens eiseres is de vraag opgeworpen of bewaring het juiste middel is, gelet op de psychosociale toestand van eiseres. De belangen van eiseres moeten worden afgezet tegen de belangen van verweerder, dit is niet op een juiste manier gemotiveerd in de maatregel van bewaring. De toestand van eiseres is niet als zodanig meegewogen (in het onderzoek naar detentiegeschiktheid). De enkele overweging dat eiseres detentiegeschikt is, is onvoldoende.[3]

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het toepassen van een lichter middel onvoldoende doeltreffend zal zijn om het risico op onttrekking te ondervangen. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiseres onredelijk bezwarend maken. De toestand van eiseres heeft verweerder afdoende betrokken in de motivering van de maatregel van bewaring en afgezet tegen zijn belang om eiseres in bewaring te stellen. Uit de toelichting op deze maatregel blijkt immers dat verweerder voorafgaand aan de inbewaringstelling een arts heeft geraadpleegd die heeft beoordeeld dat eiseres detentiegeschikt is. In de maatregel van bewaring is verder aandacht besteed aan medische aandachtspunten. Verweerder heeft onder ander overwogen dat eiseres na haar aanhouding zeer verward was en dat uit politiesystemen blijkt zij verslaafd is. Verder blijkt ook uit de maatregel dat deze informatie gedeeld zal worden met het detentiecentrum en de dienst vervoer en ondersteuning. Verweerder heeft tot slot terecht overwogen dat eiseres tijdens haar verblijf in het detentiecentrum en beroep kan doen op het daar aanwezige medische team.

Ambtshalve toets

6. De rechtbank stelt (ambtshalve) vast dat de maatregel van bewaring is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar de minister van Asiel en Migratie.[4] De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring ten onrechte is opgelegd uit naam van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.[5] De maatregel van bewaring is ondertekend door een ambtenaar die daartoe bevoegd was.[6] Daarnaast is gesteld noch gebleken dat eiseres door de onjuiste ondertekening in zijn belangen is geschaad.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

8. Gelet op het hiervoor onder 6. geconstateerde gebrek zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.[7] Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

 verklaart het beroep ongegrond;  wijst het verzoek om schadevergoeding af;  veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750 (duizendzevenhonderdvijftig euro).

Deze uitspraak is gedaan op 2 augustus 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Eiseres heeft in het kader van deze beroepsgrond verwezen naar verschillende uitspraken: 1) uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14717, 2) uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 mei 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5369 en 3) een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2666.

Op grond van artikel 2 van het (koninklijk) Besluit instelling Ministerie van Asiel en Migratie.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.

Op grond van artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv).

Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2254.


Voetnoten

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Eiseres heeft in het kader van deze beroepsgrond verwezen naar verschillende uitspraken: 1) uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14717, 2) uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 mei 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5369 en 3) een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2666.

Op grond van artikel 2 van het (koninklijk) Besluit instelling Ministerie van Asiel en Migratie.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9588.

Op grond van artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv).

Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2254.