ECLI:NL:RBDHA:2023:22024 - Rechtbank Den Haag - 14 december 2023
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.20937 (beroep) en NL22.19276 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Kana).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht en zijn ongewenstverklaring en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1. Bij besluit van 12 september 2022 heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser als Unieburger beëindigd en heeft hij eiser ongewenst verklaard. Met het bestreden besluit van 13 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij zijn eerdere besluit gebleven.
1.2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mevrouw M.E. Boudinova (de tolk) en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1995, heeft de Bulgaarse nationaliteit en is daarmee een Unieburger
Wat vindt eiser in beroep?
3. Een enkele verwijzing naar het strafblad van eiser is onvoldoende om te stellen dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vorm voor een fundamenteel belang van de samenleving. Ook is er wel sprake van een positieve gedragsverandering. Verweerder heeft verder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel van eiser laten vallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Beëindigen verblijfsrecht en opleggen ongewenstverklaring
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eiser zich richt tegen zowel de beëindiging van zijn verblijfsrecht als tegen de ongewenstverklaring. Een vreemdeling kan geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt.
5.1. Op grond van de Verblijfsrichtlijn
5.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eiser is op 30 november 2021 veroordeeld tot veertien maanden gevangenisstraf wegens verkrachting van zijn toenmalige partner en is vervolgens op 13 maart 2023 veroordeeld tot 30 dagen gevangenisstraf, waarvan vijftien dagen voorwaardelijk, voor mishandeling van diezelfde partner en wegens vernieling. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt dat verweerder in het bestreden besluit alleen heeft verwezen naar het strafblad van eiser. Verweerder heeft twee strafbare feiten en veroordelingen aan het besluit ten grondslag gelegd en heeft hierbij ook beoordeeld of eisers gedrag ten tijde van het bestreden besluit een actuele bedreiging vormde. Bij deze beoordeling heeft verweerder mogen betrekken dat eiser na zijn veroordeling voor verkrachting wederom veroordeeld is voor mishandeling van zijn toenmalig partner en dat de reclassering heeft geconcludeerd dat het risico op zowel recidive als letsel wordt ingeschat op gemiddeld-hoog. De reclassering en de rechtbank hebben geoordeeld dat eiser problematiek kent waarvoor behandeling nodig is om zijn recidive te verminderen. Dat deze behandeling binnenkort gaat beginnen hoeft het oordeel van verweerder niet anders te maken. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat uit het reclasseringsadvies blijkt dat eiser weinig inzicht toont in het effect van zijn gedrag op anderen en dat hij vooral de nadruk legt op de hinder die hij zelf ondervindt en dat hij weer is begonnen met drinken, wat volgens de reclassering bij eiser een risicofactor is voor recidive. Dat eiser stelt zijn leven weer op de rails te krijgen en dat uit een recente brief van een reclasseringswerker volgt dat eiser zich aan de afspraken houdt, en dat de reclassering van hem een positieve houding verwacht maakt niet dat verweerder op dit moment een relevante positieve gedragsverandering bij eiser heeft hoeven aannemen.
5.3. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken. Verweerder mocht tot de conclusie komen dat eiser zijn leven verder kan opbouwen buiten Nederland. Eiser heeft relatief kort in Nederland verbleven. Van de vier jaar en tien maanden dat eiser in Nederland verbleef heeft hij veertien maanden en vijftien dagen in detentie doorgebracht. Eiser heeft naaste familieleden en werk in Nederland, maar heeft verder geen kinderen en banden met Nederland via bijvoorbeeld verenigingsleven. Ook heeft eiser nog familieleden in Bulgarije, waarnaar hij tijdens zijn verblijf in Nederland tweemaal is toegegaan, en kan eiser het werk dat hij doet ook buiten Nederland voortzetten.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
6. Bij de beantwoording van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het privéleven, familie- of gezinsleven van de vreemdeling rechtvaardigt, dient er een ‘fair balance’ te worden gevonden tussen de belangen van de vreemdeling enerzijds en het algemeen belang van de Staat anderzijds. Bij deze afweging komt aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toe.
6.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle belangen heeft betrokken, de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen en dat hij een ‘fair balance’ heeft gemaakt tussen het belang van eiser en het algemeen belang van de staat. Verweerder heeft aangenomen dat eiser privéleven heeft in Nederland, maar heeft het belang van de Staat, gelet op de genoemde belangen onder rechtsoverweging 5 tot en met 5.3, zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser om in Nederland te blijven. Dat de ouders en andere naaste familieleden van eiser in Nederland verblijven is onvoldoende om de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te laten vallen.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep, voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring, is ongegrond. Het beroep, voor zover gericht tegen het beëindigen van het verblijfsrecht, is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en wordt niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak wordt gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit
9. Voor een veroordeling van proceskosten is hierbij geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.
Een burger van een lidstaat van de Europese Unie.
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Artikel 67, derde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Richtlijn 2004/38/EG.
Artikel 27, lid 1 en 2 van de Verblijfsrichtlijn; Zie ook hoofdstuk 3 van de richtsnoeren van 2 juli 2009 voor de toepassing van de richtlijn 2004/38/EG (COM(2009)313), artikel 8.22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B10/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4897.; Zie ook WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Uitspraken van het EHRM van 2 augustus 2001 (Boultif t. Zwitserland), nr. 54273/00 en 18 oktober 2006 (Üner t. Nederland), nr. 46410/99; Zie ook WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM.
Uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:327.
Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.