ECLI:NL:RBAMS:2025:7264 - Rechtbank Amsterdam - 2 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-388453-24
Datum uitspraak: 2 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 22 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] (Polen), inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 september 2025 in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen, met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak. 2. Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een order on provisional detention of Sad Rejonowy [District Court] in Nowy Sacz dated 24 October 2023, file reference number II Kp 738/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB.
4 Strafbaarheid
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
Gelijkstelling
Standpunt van de opgeëiste persoon De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander zodat hij, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland kan ondergaan. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman stukken overgelegd. De opgeëiste persoon staat sinds 2021 ingeschreven in Nederland, heeft een zorgverzekering afgesloten en stelt in Nederland te hebben gewerkt. Ook is er een aanvraag duurzaam verblijfsrecht ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen, nu niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon recent een aanvraag duurzaam verblijfsrecht heeft gedaan, maakt dit niet anders.
Oordeel van de rechtbank Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
-
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000; en
-
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Door de raadsman is een aanslag inkomsten belasting van 2021 overgelegd. Uit deze aanslag blijkt dat de opgeëiste persoon pas een inkomen heeft gegenereerd vanaf 26 februari 2021. Er zijn geen stukken overgelegd ter onderbouwing van de gelijkstelling van vóór deze datum. De periode van 26 februari 2021 tot en met heden bedraagt vier jaar en ruim zes maanden. Daarmee is niet voldaan aan de eis van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf. Dat uit een ontvangstbevestiging van de Immigratie en Naturalisatiedienst van 25 augustus 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon een aanvraag duurzaam verblijfsrecht heeft ingediend gedaan, is daartoe onvoldoende.
Daarom verwerpt de rechtbank het beroep op gelijkstelling met een Nederlander en behoeft het tweede vereiste geen bespreking meer*.*
7 Artikel 11 OLW
7.1 Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
7.2 Detentieomstandigheden in Poolse remand regimes
Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het remand regime in Polen waar hij zal worden gedetineerd.
De Poolse autoriteiten hebben bij brief van 26 augustus 2025 de door het IRC op 21 augustus 2025 en 22 augustus 2025 geformuleerde vragen, voor zover relevant, als volgt beantwoord:
“Answer to question A. In which remand prison will [opgeëiste persoon] most likely be detained After his surrender? The suspect [opgeëiste persoon] will ultimately be held at the Detention Facility in Nowy Sącz. (…) Depending on the means of transport used to bring the suspect to Poland, the suspect may be temporarily detained in another detention facility appropriate to the place, where the suspect was taken over by the organs of the Police of the Republic of Poland. (…) Temporary detention lasts a few days at most, in -order to prepare appropriate transport to the Detention Facility in Nowy Sącz.
Answer to question B. Could you confirm that the information attached to this e-mail (Annex II and Annex 111) with regard to the answers to abovementioned questions 1 and 3 is also applicable to [opgeëiste persoon] ? I fully confirm the position expressed in the documents of the Regional Prosecutor's Office in Poznan, dated 17 and 27 August 2024, regarding the current procedure for executing pre-trial detention in Poland. The principles described in these documents will be fully applied to the suspect [opgeëiste persoon] .
Answer to question C. The Court understands from the CPT report that remand prisoners are provided with a minimum of 3 square meters of personal space (excluding sanitary facilities) in a multioccupancy cell. In light of the judgment in Dorobantu (ECLl:EU:C:2019:857, paragraphs 75-76), can it be guaranteed that the personal space available to [opgeëiste persoon] in a multi-occupancy cell in the remand prison as meant in question A will be at least 4 square meters (excluding sanitary facilities)? Or will he be provided with an amount of personal space between 3 and 4 square meters (excluding sanitary facilities) in a multi-occupancy cell? The personal space of a residential cell per detainee at the Detention Facility in Nowy Sącz is no less than 3 square meters. The personal space of a residential cell does not include the window recess and radiator recess, nor the area outside internal grates or designated sanitary facilities.
Answer to question D. If [opgeëiste persoon] chooses to participates in all activities offered to him in the remand prison as meant in question A, how many hours per day would he at least spend outside his cell? In a different surrender procedure, the surrender was authorized when it became clear that the wanted person could spend at least 2 hours per day outside of his cell. Can you state whether the wanted person will be able to spend at least 2 hours per day outside of his cell? Resocialization activities are not carried out on pre-trial detainees, however, provisionally detained persons have the right to participate in cultural and educational activities in the following scope: access to the radio network, which transmits Polish Radio programmes as well as the prison own radio programmes access to television programmes (in any cell with a television set) the possibility of using the daily press delivered to the cell, the possibility of borrowing books from the prison library, the possibility of taking part in activities organized in the common room of the residential ward (daily), the possibility of using the recreational exercise room, participation in contests organized in this detention facility, the possibility of participating in individual and collective religious services. A detainee can take one one hour walk and spend one hour at the daycare center and this allows him to spend 2 hours per day outside of his cell. (…)”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB, omdat de overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden.
De raadsman verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank Amsterdam met parketnummer
13-356218-24
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan.
Uit de van de Poolse autoriteiten ontvangen detentiegarantie blijkt dat de opgeëiste persoon wordt geplaatst in Nowy Sącz, waar hij over een persoonlijke celruimte van ten minste drie vierkante meter zal kunnen beschikken. Hij kan dagelijks een uur wandelen en daarnaast dagelijks een uur in het daycare centerverblijven*.* De rechtbank heeft in diverse uitspraken
Oordeel van de rechtbank De rechtbank stelt op grond van voornoemde individuele garantie van 26 augustus 2025 vast dat de opgeëiste persoon na overlevering een persoonlijke celruimte van minimaal drie vierkante meter, exclusief sanitair, in een meerpersoonscel ter beschikking zal staan. Uit de garantie blijkt tevens dat de opgeëiste persoon tenminste één uur per dag kan wandelen en daarnaast dagelijks een uur in het daycare centerkan verblijven. Er bestaat voor de opgeëiste persoon de mogelijkheid om aan diverse activiteiten deel te nemen. Met de officier van justitie is de rechtbank daarom van oordeel dat voor de opgeëiste persoon in ieder geval is gegarandeerd dat hij tenminste twee uur per dag buiten zijn cel mag verblijven.
Ten aanzien van de mogelijke N-status van de opgeëiste persoon overweegt de rechtbank het volgende. De raadsman heeft een Poolse brief uit 2011 overgelegd waaruit valt op te maken dat de opgeëiste persoon destijds een zogenaamde N-status had. De raadsman heeft geen actuele stukken overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon ook nu nog deze status heeft. De enkele opmerking in het A-formulier “Armed, escape risk” is daarvoor onvoldoende. De rechtbank stelt voorts vast dat de detentiegarantie die is verstrekt, is toegesneden op de persoon van de opgeëiste persoon. Daarmee strekt de garantie zich ook uit over een eventueel aangepast regime in het geval dat op de opgeëiste persoon van toepassing zou zijn.
Met voormelde individuele garantie is het algemene reële gevaar van schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon weggenomen. De detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Polen na overlevering staan dus niet in de weg aan het toestaan van de overlevering en de rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling aan te houden teneinde hierover nadere vragen te stellen
8 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
9 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5 en 7 OLW.
10 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan Sąd Okręgowy [circuit court] in Gliwice, Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. E. de Rooij en D.L.S. Ceulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 OLW.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
ÁG313122882406[È
G313122882406
Zie onderdeel e) van het EAB.
Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).
Rechtbank Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311
ECLI:NL:RBAMS:2025:5823 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)
Bijvoorbeeld ECLI:RBAMS:2024:8485, ECLI:RBAMS:2024:2308, ECLI:RBAMS:2024:2444 en ECLI:RBAMS:2024:2935.