ECLI:NL:RBAMS:2025:7113 - Rechtbank Amsterdam - 9 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/167876-24
Datum uitspraak: 9 september 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 5 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] , nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De opgeëiste persoon is op 29 april 2024 vanuit Spanje aan Nederland overgeleverd. Voor doorlevering aan Duitsland is op grond van artikel 28 Kaderbesluit 2002/584/JBZ, toestemming vereist van de Spaanse autoriteiten.
Zitting 23 juli 2024 De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 juli 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. P.W. Szymkowiak, advocaat in Maastricht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst voor onbepaalde tijd, omdat de rechtbank toestemming voor doorlevering nodig heeft vanuit de Spaanse autoriteiten.
Zitting 26 augustus 2025 De toestemming voor doorlevering aan Duitsland is op 23 april 2025 gegeven door de Juzgado Central de Instrucción no. 004te Madrid. Op 19 augustus 2025 is de toestemming inclusief Engelse vertaling verzonden aan het Openbaar Ministerie.
De behandeling van het EAB is in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 26 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. P.W. Szymkowiak, zijn niet verschenen. De raadsman heeft dit op 22 augustus 2025 aangekondigd per mail en zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Ten aanzien van de termijn waarbinnen zij op het overleveringsverzoek moet beslissen, overweegt de rechtbank het volgende. Op 19 augustus 2025 is de in het Engels vertaalde toestemming voor doorlevering verzonden aan het Openbaar Ministerie. Dit betekent dat de vereiste toestemming op of na die datum is ontvangen en dat de beslistermijn als bedoeld in artikel 22, eerste en derde lid, OLW, gelet op het bepaalde in artikel 22, tweede lid, OLW, pas op dat moment is gestart.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een warrant of arrestvan het Amtsgericht Aachen, met de datum 17 mei 2024. Referentienummer: 520 Gs 159/42.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.
4 Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit, maar heeft zich niet beroepen op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. Daarom zal de rechtbank overlevering niet afhankelijk maken van de verstrekte terugkeergarantie.
6 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW
Het EAB ziet op een feit wat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren.
De officier van justitie stelt zich, voor wat betreft het derde strafbare feit, primair op het standpunt dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW niet van toepassing is, omdat het door de Duitse autoriteiten tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden op Duits grondgebied en niet op Nederlands grondgebied. Subsidiair verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond, omdat het onderzoek in Duitsland is aangevangen, de slachtoffers zich in Duitsland bevinden, het bewijs in Duitsland is, en Nederland niet voornemens is om de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
-
aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
-
de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat uit het EAB volgt dat alle tenlastegelegde feiten hebben plaatsgevonden op Duits grondgebied, namelijk de diefstallen of poging daartoe. Dat een van de gestolen voertuigen in Nederland is teruggevonden, maakt niet dat de diefstal ook in Nederland is gepleegd. In dat licht vormt het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. De weigeringsgrond van artikel 13 OLW is niet van toepassing.
7 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
8 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2, 5 en 7 OLW.
9 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Amtsgericht Aachen, Duitsland voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter, mrs. M. Scheeper en A. Pahladsingh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S. Haas, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 OLW.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Artikel 22, tweede lid, OLW luidt: Indien de overlevering mede afhankelijk is van de instemming van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat of van een derde staat, begint de in het eerste lid genoemde termijn te lopen vanaf de dag dat de vereiste instemming is ontvangen.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.