ECLI:NL:RBAMS:2025:6888 - GVB maakt verboden onderscheid door falende assistentie aan rolstoelgebruiker - 17 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Rechtbank Amsterdam oordeelt dat vervoerder GVB verboden onderscheid maakt op grond van handicap. Hoewel het beleid en de voorzieningen theoretisch voldoen, schiet de uitvoering in de praktijk tekort. Het structureel en onvoldoende voortvarend verlenen van assistentie aan een rolstoelgebruiker is in strijd met de WGBh/cz.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zaaknummer: C/13/755298 / HA ZA 24-904
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
[eiser], wonende te [woonplaats] , eiser, hierna te noemen: [eiser] , advocaat: mr. E. Smits,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GVB EXPLOITATIE B.V., te Amsterdam, gedaagde, hierna te noemen: GVB , advocaat: mr. A.G. Colenbrander.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding van 25 juli 2024 van [eiser] , met producties 1 t/m 8,
-
de conclusie van antwoord van GVB, met producties 1 t/m 8,
-
het tussenvonnis van 30 oktober 2024, waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
-
de akte overlegging nadere productie 9 van [eiser] ,
-
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 maart 2025 met de daarin genoemde stukken,
-
de akte uitlaten tevens akte overlegging en uitlating producties van [eiser] , met producties 10 t/m 13,
-
antwoordakte van GVB, met producties 9 en 10,
-
de akte tot uitlaten producties van [eiser] .
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. [eiser] heeft juveniele artritis (gewrichtsontstekingen) en osteoporose (botontkalking) en is genoodzaakt zich te verplaatsen met een elektrische rolstoel. [eiser] maakt gebruik van het openbaar vervoer van GVB.
2.2. In 2019 was [eiser] vanwege het tijdelijk vervallen van lijn 51 aangewezen op buslijn 55. Deze buslijn bleek slecht toegankelijk voor reizigers in een rolstoel en [eiser] heeft hierover geklaagd bij GVB. Het geschil dat hierover is ontstaan hebben [eiser] en GVB voorgelegd aan de Geschillencommissie Openbaar Vervoer (Geschillencommissie). Daarna heeft [eiser] zijn klacht aan het College voor de Rechten van de Mens (College) voorgelegd.
2.3. De Geschillencommissie heeft op 12 december 2019 in een bindend advies de klacht van [eiser] gegrond geacht en beslist dat GVB de reeds ingezette acties moet continueren en zo mogelijk intensiveren.
2.4. Het College heeft op 8 oktober 2020 geoordeeld dat GVB verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte bij het aanbieden van openbaarvervoersdiensten.
2.5. Nadien heeft [eiser] (ook) problemen ondervonden met tramlijn 25. Bij deze tramlijn functioneert de automatische oprijplank niet goed vanwege verzakkingen bij de haltes. Om dit probleem te verhelpen heeft GVB voor deze lijn, in samenspraak met [eiser] , een draagbare plank ontwikkeld. Deze plank moet de bestuurder of conducteur handmatig plaatsen tussen de deur en het perron, zodat de rolstoel naar binnen kan rijden.
2.6. Op 14 juni 2023 en 14 augustus 2023 is [eiser] de toegang tot de tram geweigerd, omdat er geen draagbare plank aanwezig zou zijn en moest hij op de volgende tram wachten.
3 Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoer bij voorraad: I. voor recht verklaart: (i) dat GVB jegens [eiser] verboden onderscheid maakt vanwege zijn handicap in de zin van de Wet Gelijke Behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBh/cz) en (ii) dat GVB jegens [eiser] in strijd handelt met artikel 12, tweede lid, van het Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer (Besluit), in samenhang met artikel 8, tweede lid, WGBh/cz, en om die redenen GVB veroordeelt tot het binnen een week na betekening van het vonnis beschikbaar hebben van toegangsvoorzieningen die het mogelijk maken om met een rolstoel naar binnen te gaan in al deze trams (naar de rechtbank begrijpt: van tramlijn 25) en tot het (doen) verlenen van assistentie telkens als [eiser] assistentie nodig heeft bij het betreden van de trams van tramlijn 25, bij gebreke waarvan GVB, voor iedere keer dat [eiser] geen gebruik kan maken van tramlijn 25 vanwege een gebrek aan toegangsvoorzieningen en/of assistentie, een dwangsom zal verbeuren van € 2.500 (tot een maximum van € 100.000); II. GVB te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij regelmatig problemen ondervindt bij de toegang van de openbaar vervoerdiensten van GVB en in het bijzonder bij tramlijn 25. Een onbelemmerde toegang tot die tram is slechts mogelijk bij gebruik van de draagbare plank, maar bestuurders en conducteurs zijn vaak niet bekend met het bestaan en/of het gebruik van de plank of schieten [eiser] niet te hulp om hem te assisteren bij de toegang in de tram. Gelet hierop maakt GVB nog steeds verboden onderscheid in de zin van de WGBh/cz en het Besluit en voldoet daarmee ook niet aan de inspanningsverplichting die op haar rust op grond van het bindend advies van de Geschillencommissie.
3.3. GVB voert verweer. Zij betreurt het dat [eiser] soms niet mee kan, maar vindt dat zij aan haar inspanningsverplichtingen op grond van de toepasselijke regelgeving voldoet en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
juridisch kader
4.1. [eiser] heeft een handicap in de zin van de WGBh/cz en kan een beroep doen op de bescherming die deze wet biedt. Op grond van artikel 8 lid 1, in samenhang met artikel 1, van deze wet is het een aanbieder van openbaar vervoer, zoals GVB, verboden onderscheid te maken op grond van handicap of chronische ziekte, bij aanbieden van openbaar-vervoersdiensten en het verlenen van toegang. Dit betekent onder meer dat een persoon op grond van handicap of chronische ziekte niet op een andere wijze mag worden behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt behandeld. Dit verbod van onderscheid houdt mede in een verbod van intimidatie zoals bepaald in artikel 1a WGBh/cz. Hieronder wordt verstaan gedrag dat verband houdt met handicap of chronische ziekte en dat tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.
4.2. Nadere regels over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en de te verrichten aanpassingen, zoals bedoeld in artikel 8 lid 2 WGBh/cz, zijn te vinden in het Besluit. Uit hoofde van artikel 2, in samenhang met artikel 1 onder h van het Besluit zijn vervoerders verplicht om personen met een functiebeperking, die gebruik maken van een hulpmiddel zoals een rolstoel, mee te nemen met het openbaar vervoer en is de vervoerder verplicht de voertuigen zodanig aan te passen dat die toegankelijk zijn voor de personen met een functiebeperking. De voertuigen moeten zodanig toegankelijk zijn dat die personen, al dan niet met een hulpmiddel of persoonlijke begeleiding, onbelemmerd gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer en zich zelfstandig kunnen verplaatsen.
4.3. In artikel 4 lid 1 van het Besluit is bepaald dat een toegankelijk voertuig ten minste beschikt over een in- en uitgang die zodanig op de halte of het perron aansluit dat een onbelemmerde toegang mogelijk is tussen de halte of het perron en het voertuig, met inachtneming van een veiligheidsmarge. Daarnaast is de vervoerder verplicht bijstand te verlenen aan de persoon met de functiebeperking naar gelang de behoefte en voor zover de werkzaamheden dat toelaten (artikel 12 lid 2 Besluit). Volgens de nota van toelichting bij het Besluit (Staatsblad 2011, 225, p. 40) ziet dit op het verlenen van daadwerkelijke bijstand bij het gebruik van het openbaar vervoer op verzoek van personen met een functiebeperking, zoals het bieden van hulp om de toegang te vergemakkelijken. Deze bijstandverlening is echter niet ongelimiteerd. De vervoerder is daartoe verplicht voor zover de reguliere werkzaamheden van het personeel de bijstandverlening redelijkerwijs toelaten. de proefperiode
4.4. [eiser] heeft zijn vorderingen bij dagvaarding onderbouwd aan de hand van zijn ervaringen met GVB vanaf (omstreeks) 2019 en ten aanzien van tramlijn 25 expliciet met zijn ervaringen van 14 juni 2023 en 14 augustus 2023. Vanwege het verweer van GVB dat zij doorlopend verbeteringen doorvoert en het ontbreken van concrete gegevens over de huidige situatie, is er in samenspraak met partijen een proefperiode afgesproken waarbij [eiser] binnen een periode van twee maanden minimaal acht proefritten zou maken, om duidelijk te krijgen of en zo ja waar het in de praktijk nog misgaat.
4.5. Het is [eiser] vanwege zijn slechte ervaringen met GVB, die hij als traumatisch en vernederend heeft ervaren, zwaar gevallen om aan deze proefperiode mee te werken. Desondanks is hij bereid geweest om in april en mei 2025 in totaal 14 ritten met tram 25 te maken en van deze ritten verslag uit te brengen. Op deze verslagen heeft GVB bij akte inhoudelijk gereageerd. Deze informatie heeft de rechtbank een goed beeld gegeven van de huidige situatie na de meest recente aanpassingen van GVB. Hiermee kan de rechtbank een gedegen oordeel vellen over de vraag of GVB jegens [eiser] op dit moment verboden onderscheid maakt op grond van zijn handicap.
getroffen voorzieningen GVB
4.6. GVB heeft aangevoerd dat zij het belangrijk vindt dat openbaar vervoer toegankelijk is voor alle reizigers, dus ook voor personen met een functiebeperking, en dat zij doorlopend maatregelen neemt om dat te bereiken. Zo heeft zij al haar trams van het nieuwst type voorzien van elektrische rolstoelplaten. Vanwege problemen op sommige lijnen heeft zij de relevante trams aanvullend voorzien van draagbare planken, wat nodig is totdat in de loop van 2025 een nieuwe, additionele rolstoelplaat is ingebouwd waarmee de problemen zullen zijn opgelost. Daarnaast maakt de e-learing “toegankelijkheid van het openbaar vervoer” standaard deel uit van de basisopleiding voor nieuwe bestuurders, wordt de kennis van het rijdend personeel op peil gehouden in het kader van permanente educatie en is in aanvulling op de handleidingen en instructies een instructiefilmpje ontwikkeld voor de draagbare plank.
4.7. Zowel in het instructiefilmpje als de e-learning wordt helder uitgelegd wat van de bestuurder/conducteur wordt verwacht bij een passagier in een rolstoel. Zo wordt beschreven dat het belangrijk is om contact te maken met de passagier, te vragen of de passagier hulp nodig heeft en, zo ja, deze hulp te bieden. Ook wordt stap voor stap uitgelegd waar in de tram de draagbare plank te vinden is en hoe deze moet worden gebruikt. In de ‘instructie rolstoelplank lijn 25’ staat als eerste stap vermeld dat, wanneer de tram in dienst wordt genomen, gecontroleerd moet worden of en waar de draagbare plank in de tram zit.
4.8. Het beleid van GVB voldoet met deze instructies, handleidingen en permanente educatie aan de regelgeving zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven. Uit de inhoud daarvan is bovendien op te maken dat GVB van haar personeel verwacht dat zij personen met een handicap vriendelijk benadert en behulpzaam is bij het betreden van de tram. Als conform die aanwijzingen wordt gehandeld voldoet GVB eveneens aan artikel 1a WGBh/cz en wordt voorkomen dat de waardigheid van de persoon met een handicap wordt aangetast en dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.
resultaten testritten proefperiode
4.9. Hoewel het beleid in theorie voldoet aan de regelgeving, laten de resultaten van de proefperiode zien dat uitvoering in de praktijk te wensen over laat en niet voldoet aan hetgeen waartoe GVB uit hoofde van artikel 12 van het Besluit (en artikel 1a WGBh/cz) gehouden is. De rechtbank zal dit hieronder nader toelichten.
4.10. [eiser] heeft 14 ritten gemaakt, waarbij het voor hem drie maal niet mogelijk was om met de tram te reizen. Van die 14 ritten heeft [eiser] volledige beschrijvingen gegeven. Deze beschrijvingen zijn op zichzelf door GVB niet betwist. Ten aanzien van de drie ritten waar [eiser] op de halte is achtergebleven heeft GVB een reactie van het betreffende personeel gevraagd en heeft zij aangevoerd dat [eiser] als gevolg van zijn eigen handelen niet op de betreffende rit is meegenomen. Ten aanzien van de overige ritten heeft GVB aangevoerd dat [eiser] (uiteindelijk) heeft kunnen meereizen en dat GVB daarmee aan haar verplichtingen heeft voldaan.
4.11. Uit de beschrijvingen van de ritten maakt de rechtbank op dat van de 14 ritten het personeel bij zeven ritten niet wist of er een plank aanwezig was in de tram en/of waar die bevestigd was, zij bij vier ritten beide voertuigen heeft moeten doorzoeken alvorens de plank te vinden terwijl [eiser] buiten stond te wachten, zij bij twee ritten niet wist hoe de plank bevestigd moest worden en bij vier ritten het personeel pas in beweging kwam nadat de echtgenote van [eiser] bij de cabine om hulp had gevraagd.
4.12. Daarnaast is [eiser] drie maal niet op de tram meegenomen: op 11 april 2025 twee keer en op 24 april 2025 één keer. De redenen die GVB hiervoor heeft gegeven zijn dat [eiser] bij de eerste keer niet goed zichtbaar moet zijn geweest op de halte, omdat het zicht van de machinist op zijn camera op die halte slecht is, dat hij bij de tweede keer onvoldoende duidelijk zou hebben aangegeven dat hij mee wilde waardoor werd gedacht dat [eiser] op de halte stond om naar trams te kijken en hem bij de derde keer de toegang is geweigerd, omdat [eiser] zich volgens het personeel onbeschoft gedroeg en op een normale toon om hulp had moeten vragen. GVB heeft verder aangevoerd dat [eiser] niet openstaat voor goedbedoelde adviezen zoals waar hij op het perron het best kan plaatsnemen of over het maken van een gebaar richting het rijdend personeel om duidelijke te maken dat hij gebruik wil maken van de tram.
4.13. [eiser] heeft hier tegen aangevoerd dat het voor geen enkele passagier op die halte nodig is om gebaren te maken, omdat tram 25 het enige vervoermiddel is op die halte. Verder heeft hij aangevoerd dat hij bij de eerste weigering wel degelijk oogcontact met de bestuurder heeft gehad en dat zijn echtgenote bovendien op de rolstoelknop buiten op de tram heeft gedrukt zodat duidelijk moet zijn geweest dat er om hulp werd gevraagd. Bij de tweede weigering reed [eiser] richting de rolstoeltoegankelijke deur waaruit blijkt dat [eiser] mee wilde en bij de derde weigering is de lezing van [eiser] dat de bestuurder van de tram hem niet wilde helpen, zijn familie om hulp heeft gevraagd, de chauffeur tegen [eiser] zei dat zij geen oprit had en dat hij naar de andere wagen moest gaan. Toen [eiser] vroeg of zij dat met de andere wagen kon communiceren, zei de bestuurder dat zij laat was, niet ging helpen en het niet aan haar collega ging vragen, waarna zij de deur sloot en vertrok.
sprake van verboden onderscheid
4.14. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] zo dat de draagbare plank bij juist gebruik voldoende functioneel is om met zijn rolstoel de tram in te rijden, maar dat GVB tekortschiet in het verlenen van bijstand bij het gebruik van de draagbare plank.
4.15. De bijstand die het personeel op grond van artikel 12 lid 2 van het Besluit in elk geval dient te verlenen is, voor zover de werkzaamheden dit toelaten, het op verzoek van een rolstoelgebruiker plaatsen van de draagbare plank zodat de tram kan worden betreden met de rolstoel. Hierbij mag enige oplettendheid van het personeel worden verwacht wanneer een rolstoelgebruiker op de halte staat. Om te kunnen vragen om hulp, moet de rolstoelgebruiker met het personeel kunnen communiceren, wat bij tram 25 wordt bemoeilijkt doordat de bestuurder in een afgesloten cabine zit. Dit vraagt dus om een actieve houding van het personeel. Ook mag bij de hulp enige voortvarendheid van het personeel worden verwacht, zodat de rolstoelgebruiker niet voor het oog van de andere passagiers minutenlang buiten staat te wachten, terwijl het personeel in verschillende wagens op zoek is naar de draagbare plank.
4.16. In de proefperiode met 14 ritten heeft GVB drie keer geen bijstand verleend aan [eiser] en hem op de halte achtergelaten. Dat is ruim 20%. Bij de overige 11 ritten heeft het personeel meerdere malen onvoldoende voortvarend gehandeld, waardoor [eiser] naar eigen zeggen verder is gekwetst. De redenen of oorzaken waarom [eiser] geen hulp is geboden of onvoldoende voortvarend hulp is geboden, komen voor rekening en risico van GVB. Het is aan GVB om zorg te dragen voor de zichtbaarheid op de halte via de camera’s en om het personeel voldoende te instrueren en van het vereiste kennisniveau te voorzien. Van [eiser] mag worden verlangd, zoals van alle passagiers mag worden verlangd, dat hij zich zodanig op het perron opstelt dat duidelijk is dat hij wil meerijden. Daarbij kan een handgebaar helpen, maar reeds omdat niet iedere rolstoelgebruiker fysiek in staat is een handgebaar te maken, moet het personeel ook bij het uitblijven van een dergelijk gebaar zich ervan vergewissen of de rolstoelgebruiker mee wil en/of hulp nodig heeft.
4.17. GVB heeft niet gesteld dat de reguliere werkzaamheden het verlenen van bijstand niet toelieten. Dit betekent dat het vorenstaande tot de conclusie leidt dat GVB, ondanks haar inspanningen en doorlopend genomen maatregelen, in de uitvoering van haar dienstverlening jegens [eiser] is tekortgeschoten in haar verplichtingen op grond van de WGBh/cz en het Besluit.
4.18. Het vorenstaande maakt dat de gevorderde verklaring voor recht dat GVB jegens [eiser] verboden onderscheid maakt vanwege zijn handicap in de zin van de WGBh/cz en in strijd handelt met artikel 12, tweede lid, van het Besluit zal worden toegewezen.
gevorderde toegangsvoorzieningen, verlenen assistentie en dwangsom
4.19. [eiser] vordert verder dat de rechtbank GVB veroordeelt tot het binnen een week na betekening van het vonnis beschikbaar hebben van toegangsvoorzieningen die het mogelijk maken om met een rolstoel naar binnen te gaan in de trams. Zoals hiervoor overwogen heeft de rechtbank, en ook GVB, de stellingen van [eiser] zo begrepen dat de draagbare plank bij juist gebruik voldoende functioneel is om met zijn rolstoel de tram in te rijden. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.20. Daarnaast heeft [eiser] gevorderd dat dat de rechtbank GVB veroordeelt tot het (doen) verlenen van assistentie telkens als [eiser] assistentie nodig heeft bij het betreden van de trams van tramlijn 25 van GVB, bij gebreke waarvan GVB voor iedere keer dat assistentie uitblijft een dwangsom zal verbeuren.
4.21. Zoals hiervoor reeds vermeld is de bijstandverlening zoals bedoeld in het Besluit niet ongelimiteerd. De vervoerder is daartoe (slechts) verplicht voor zover de reguliere werkzaamheden van het personeel de bijstandverlening redelijkerwijs toelaten. Dit betekent dat dit deel van de vordering niet kan worden toegewezen. Dit neemt niet weg dat GVB steeds verplicht is bijstand te verlenen voor zover de werkzaamheden dit toelaten.
4.22. Nu geen veroordeling tot een doen of nalaten wordt uitgesproken wordt geen dwangsom verbonden aan de veroordeling.
proceskosten
4.23. GVB is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten, inclusief nakosten, betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
5 De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat GVB jegens [eiser] verboden onderscheid maakt vanwege zijn handicap in de zin van de WGBh/cz en in strijd handelt met artikel 12, tweede lid, van het Besluit (in samenhang met artikel 8, tweede lid, WGBh/cz),
5.2. veroordeelt GVB in de proceskosten van € 2.172,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als GVB niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3. veroordeelt GVB in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, mr. R.A. Dudok van Heel en mr. S.A.M. Groot en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.