ECLI:NL:RBAMS:2025:6786 - Rechtbank Amsterdam - 2 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-107108-25
Datum uitspraak: 2 september 2025
UITSPRAAK
Op de vordering van 27 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in de [detentieplaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door haar raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een combined sentence of Sąd Okręgowy [District Court] Warszawa-Praga Południe in Warsawvan 16 april 2024, met kenmerk IV K 435/23 (hierna: verzamelvonnis).
In het EAB is vermeld dat aan het verzamelvonnis de volgende vonnissen ten grondslag liggen:
van 20 juli 2021*;*
een vonnis van Sąd Rejonowy [District Court] Warszawa-Śródmieście , ref. V K 1014/19van 28 september 2021*;* een vonnis van the District Court for Warszawa-Praga Południe , ref. IV K 134/22van 10 januari 2023*.*
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, elf maanden en 26 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest bij het proces dat tot het verzamelvonnis heeft geleid en er is geen sprake van de omstandigheden zoals beschreven in artikel 12, onder a tot en met d, OLW. De raadsman ziet geen redenen om af te zien van weigering op grond van artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. In de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid, is de opgeëiste persoon niet aanwezig geweest en is geen sprake van de omstandigheden zoals beschreven in artikel 12, onder a, tot en met d, OLW. Er kan worden afgezien van weigering ten aanzien van het verzamelvonnis, omdat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen in het onderliggende vonnis met kenmerk IV K 134/22. Deze adresinstructie gold voor de gehele procedure tot de executie van de straf. Voor de onderliggende vonnissen met de kenmerken IV K 779/19 en IV K 531/20 is sprake van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder c, OLW. Voor de onderliggende vonnissen met de kenmerken V K 188/20 en V K 1014/19 is sprake van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. In het onderliggende vonnis met kenmerk IV K 134/22 is de opgeëiste persoon niet verschenen, maar heeft zij een adresinstructie gehad en is ze opgeroepen op het door haar verstrekte adres. Deze adresinstructie gold tot de executie van de straf, dus ook hier kan worden afgezien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank stelt allereerst vast dat aan het EAB een verzamelvonnis ten grondslag ligt, waaraan vijf onderliggende vonnissen ten grondslag liggen. Dit brengt mee dat zowel de onderliggende vonnissen als het verzamelvonnis moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW. Bij de onderliggende vonnissen is namelijk onherroepelijk uitspraak gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en zijn haar op grond daarvan vrijheidsstraffen opgelegd. Ook het verzamelvonnis valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, omdat daarin de duur van de straffen is gewijzigd en de bevoegde autoriteit daarbij over een beoordelingsmarge heeft beschikt.
Ten aanzien van het verzamelvonnis De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en die – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de stukken en de aanvullende informatie van 21 juli 2025 blijkt dat het verzamelvonnis ex officio is gewezen. In de procedure die tot het verzamelvonnis heeft geleid, heeft de opgeëiste persoon dan ook geen adresinstructie ontvangen. Uit de aanvullende informatie van 14 augustus 2025 blijkt dat de oproeping voor de zitting die heeft geleid tot het verzamelvonnis, is gestuurd naar het bij de autoriteiten laatst bekende adres van de opgeëiste persoon. De reden daarvoor is dat de opgeëiste persoon oproepingen had gekregen inzake het uitzitten van de gevangenisstraffen die in de onderliggende vonnissen waren opgelegd en dat de opgeëiste persoon daarna is ondergedoken voor de handhavende autoriteiten. Tegenover de rechtbank heeft de opgeëiste persoon daarover verklaard dat zij wist dat zij stond gesignaleerd, dat dit de reden is dat zij naar Nederland is gekomen, dat zij ongeveer vier jaar in Nederland is en dat zij steeds op de vlucht is geweest. De rechtbank stelt verder vast dat aan de opgeëiste persoon in de procedure die tot het vonnis van 10 januari 2023 (IV K 134/22) heeft geleid – en daarmee dus relatief kort voorafgaand aan het wijzen van het verzamelvonnis – een zogeheten adresinstructie is verstrekt. Deze instructie gold blijkens de aanvullende informatie van 21 juli 2025 tot aan de executie van de straf.
De rechtbank leidt uit voormelde omstandigheden af dat de opgeëiste persoon zich niet heeft willen onderwerpen aan een eventuele tenuitvoerlegging van de aan haar opgelegde straffen en dat zij zich heeft willen onttrekken aan de gehele procedure, inclusief eventuele (vervolg)beslissingen die zien op de hoogte van de straffen. Gelet op het voorgaande heeft de opgeëiste persoon zichzelf in een situatie gebracht waarbij zij onbereikbaar was voor de Poolse autoriteiten.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van haar recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot het verzamelvonnis heeft geleid, zodat het toestaan van de overlevering – alle hiervoor genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien – geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert.
Ten aanzien van de onderliggende vonnissen IV K 779/19 en IV K 531/20 De rechtbank stelt ten aanzien van deze vonnissen vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedures die tot die beslissingen hebben geleid. Uit de aanvullende informatie van 21 juli 2025 blijkt dat deze vonnissen in persoon aan haar zijn betekend en dat zij daarbij uitdrukkelijk is geïnformeerd over haar recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, en dat de opgeëiste persoon daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat voor deze vonnissen sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder c, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Ten aanzien van de onderliggende vonnissen VK 188/20 en VK 1014/19 De rechtbank stelt ten aanzien van deze vonnissen vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedures die tot deze beslissingen hebben geleid en die – kort gezegd – zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub b en c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. Weliswaar heeft de opgeëiste persoon blijkens de aanvullende informatie van 21 juli 2025 op 19 mei 2021 respectievelijk 23 juli 2021 in persoon een dagvaarding ontvangen, maar niet vermeld is dat zij daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de processen en is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen indien zij niet verschijnt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren nu de opgeëiste persoon in persoon een dagvaarding heeft ontvangen en daarmee op de hoogte is gesteld van de datum, tijdstip en plaats van de zittingen die tot deze vonnissen heeft geleid. Het toestaan van de overlevering voor deze vonnissen levert daarom geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op.
Ten aanzien van het onderliggend vonnis kenmerk IV K 134/22 De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedure die tot deze beslissing heeft geleid en die – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Uit de aanvullende informatie van 21 juli 2025 komt namelijk naar voren dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek een adresinstructie heeft gekregen. De opgeëiste persoon is daarbij gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de gevolgen van het nalaten daarvan. De oproeping voor de zitting is naar het opgegeven adres gestuurd. Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon van de tegen haar aanhangige strafrechtelijke procedure op de hoogte was en van haar verplichtingen in die procedure. De oproeping voor de zitting is gezonden aan het adres dat zij had opgegeven.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedure tegen haar op de hoogte was. Als zij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van haar recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, dan is zij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot haar bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Overlevering van de opgeëiste persoon voor dit vonnis levert dan ook geen schending van haar verdedigingsrechten op.
4 Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Telkens: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen;
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5 Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
6 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
7 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 OLW.
8 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan Sąd Okręgowy (Circuit Court) Warszawa - Praga, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. A.K. Glerum en D.L.S. Ceulen, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. M.C. Hooibrink en D. Kloos, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 OLW.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).