ECLI:NL:RBAMS:2025:6394 - Rechtbank Amsterdam - 11 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
vonnis
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/085279-25
Datum uitspraak: 11 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990, ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] thans gedetineerd te: [detentieadres] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.S. Bond, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.G. Meijer, naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 19 maart 2025 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
primair: poging tot diefstal met braak; subsidiair: vernieling van een raam van een balkondeur.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3 Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot diefstal met braak niet bewezen kan worden omdat niet blijkt dat verdachte het oogmerk had om de woning te betreden en iets te stelen. De subsidiair ten laste gelegde vernieling kan wel worden bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het kapotte raam.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Verdachte is namelijk niet naar de woning gegaan met de intentie om daar in te breken waardoor het oogmerk ontbreekt. Het subsidiaire feit, de vernieling, kan wel worden bewezen gelet op zijn bekennende verklaring.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1 primair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het handelen van verdachte als zodanig was gericht op het plegen van een diefstal met braak.
3.3.2. Het oordeel over het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit, de vernieling van een raam, wel bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte.
Omdat verdachte het feit heeft bekend en de raadsvrouw hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit kan op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 19 maart 2025 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk het raam van de balkondeur van de woning die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield.
5 De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6 De strafbaarheid van verdachte
6.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd voor de tenlastegelegde feiten. Zij heeft gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft in de zaak met rekestnummer 25-4372, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) voor de duur van zes maanden gevorderd.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet strafbaar is en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat verdachte bij zijn aanhouding op 19 maart 2025 een verwarde indruk maakte. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een vrouw wilde redden die in de desbetreffende woning zou wonen. Toen hij daar aan kwam klopte het naamplaatje van de woning niet met de naam van de vrouw. Hij heeft geprobeerd aan te bellen, maar er werd niet open gedaan. Verdachte is toen op het balkon geklommen en heeft met de hamer op het raam geslagen. Er kwam een meneer naar buiten. Hij wist niet dat deze meneer in de woning woonde. Ook in raadkamer en op de zitting heeft verdachte verklaringen met die strekking afgelegd.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het Consult rechtspleging van het Nederlands Instituut voor Forensische en Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) van 24 maart 2025, opgesteld door M. Hendriks, psychiater. Hieruit blijkt – kort samengevat – het volgende.
Verdachte vertelde tijdens het consult dat hij eerder onder behandeling van een psychiater stond omdat hij sinds 2023 last had van mensen buiten. Mensen staken hun handen in hun zak en spuugden op de grond. Dit deden ze omdat ze dachten dat hij homo is, aldus verdachte. Ook raken mensen op straat zichzelf tussen de benen aan of hebben ze expres strakke kleding aan om hem te pesten. Hij moest medicatie gebruiken, maar wilde dat niet. In 2023 had verdachte oogcontact met een vrouw. Hij heeft die vrouw later nog enkele keren gezien. Hij wilde deze vrouw redden omdat hij wist dat ze als escort werd gebruikt. Daarom had verdachte een hamer gekocht bij de Action. De deskundige ziet aanwijzingen voor wanen waarbij verdachte denkt dat mensen hem pesten omdat hij homo is. De deskundige concludeert dat sprake lijkt te zijn van chronische psychotische klachten met betrekkingswanen. Zij adviseert om een zorgmachtiging te overwegen om verdachte zo opnieuw in zorg te krijgen. Verdachte in nu zorg mijdend wegens financiële problemen.
Er is in de strafzaak geen nadere gedragskundige rapportage opgesteld, onder meer omdat de officier van justitie naar aanleiding van voornoemd advies van het NIFP, in deze zaak geen rol voor het strafrecht zag en de voorbereiding van een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wfz in gang heeft gezet.
Gelet op het strafdossier en voornoemd Consult rechtspleging van het NIFP is de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een psychische stoornis als bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is – gezien het bovenstaande – van oordeel dat verdachte als gevolg van die stoornis niet kon begrijpen dat de door hem gepleegde feiten wederrechtelijk waren.
Zorgmachtiging De rechtbank heeft aan verdachte in de zaak met rekestnummer 25-4372, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, op 27 juni 2025 een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden verleend.
7 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar enontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter, mrs. D. Bode en R.J. Bartels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2025. [...]
[...]
Hoge Raad 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1295, r.o. 5.5.