Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13-175726-25

Datum uitspraak: 20 augustus 2025

UITSPRAAK

op de vordering van 13 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 22 mei 2025 door the Petroșani Court of Law in Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1988, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in [detentieplaats] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van the Petroșani Court of Lawvan 15 mei 2025 met kenmerk 4963/278/2025.

De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Roemeens recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB.[3]

4 Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het strafbare feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.

De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. Het feit levert naar Nederlands recht op:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5 Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in Roemenië

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat uit de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest) voortvloeit voor personen die in een Roemeense penitentiaire instelling worden gedetineerd, met name vanwege de overbevolking in de penitentiaire instellingen.[4]

In de brief van the National Administration of Penitentiaries van 22 juli 2025 is onder meer het volgende meegedeeld :

(…) Therefore, in the event that [opgeëiste persoon] is transferred to Romania and placed in custody within the penitentiary system for the execution of the preventive arrest warrant during the course of judicial proceedings, he will most likely be held at Aiud Penitentiary, (…) (…) The named individual, [opgeëiste persoon] , will benefit from a minimum individual living space of 3 square meters throughout the duration of the sentence, (…). This area includes the bed and associated furniture, but does not include the space allocated to the sanitary facilities. (…) Persons deprived of liberty who are held in pre-trial detention at Aiud Penitentiary are guaranteed the right to daily outdoor exercise for a period of 3 hours, (…)

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en de officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden in Roemenië niet aan overlevering in de weg staan.

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie.[5] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor overlevering.

6 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7 Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van**[opgeëiste persoon]** aan the Petroșani Court of Law in Roemenië voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. C. Klomp en M. Scheeper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 augustus 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629 en rechtbank Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629 en rechtbank Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.