Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:6319 - Rechtbank Amsterdam - 25 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:631925 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 25/3072

en

**het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,**het college (gemachtigde: C. Telting).

  1. Deze uitspraak gaat over de ingangsdatum van 11 december 2024 van de bijstandsuitkering van eiser. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de ingangsdatum van de uitkering juist is vastgesteld.

  2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat er reden is om de ingangsdatum van de uitkering anders vast te stellen dan het college heeft gedaan*.* Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hieronder legt de rechtbank haar uitspraak uit.

Procesverloop

  1. Eiser heeft op 11 december 2024 een bijstandsuitkering aangevraagd. Daarop heeft het college eiser bij brief van 12 december 2024 verzocht om de aanvraag aan te vullen. Eiser heeft hierop niet gereageerd. Het college heeft vervolgens bij brief van27 december 2024 de aanvraag buiten behandeling gesteld.

  2. Op 6 januari 2025 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij besluit van 10 januari 2025 heeft het college aan eiser een uitkering toegekend ingaande

11 december 2024. Eiser heeft vervolgens hiertegen bezwaar gemaakt.

  1. Met het bestreden besluit van 1 april 2025 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en de ingangsdatum van de uitkering gehandhaafd op11 december 2024. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

  2. De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op een bijstandsuitkering met ingang van 1 december 2024. Hij heeft pas later een complete aanvraag ingediend maar dit was het gevolg van onjuiste informatie van de zijde van het college. Eiser vindt dat hem hier geen verwijt van kan worden gemaakt en daar niet de dupe van mag worden.

  2. Artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) bepaalt dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

  3. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep[1] kan van dit uitgangspunt worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich bijvoorbeeld voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of dat hij niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend.

  4. Eiser heeft in bezwaar, in beroep en ter zitting de gang van zaken rond de mislukte aanmelding om een bijstandsuitkering eind november 2024 toegelicht. Die toelichting komt er op neer dat hij zich eind november 2024 heeft gemeld bij het stadsloket van de gemeente [plaats] om te vragen wat hij moest doen om een WWB[2]-uitkering aan te vragen. Een medewerkster van het stadsloket heeft eiser medegedeeld niet bekend te zijn met een WWB-uitkering waarna zij eiser heeft verwezen naar het UWV[3]. Eiser heeft vervolgens contact opgenomen met het UWV, maar is door het UWV terugverwezen naar het college. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij naar het stadsloket van de gemeente is teruggegaan om een bevestiging te verkrijgen van zijn eerdere bezoek aldaar eind november 2024, maar dat hij die verklaring niet heeft meegekregen.

  5. Het betreft hier het evenwicht tussen aan de ene kant de inspanningen en zelfredzaamheid die van een burger mogen worden gevraagd als hij een uitkering wil aanvragen en aan de andere kant de dienstbaarheid die van de zijde van een bestuursorgaan mag worden verwacht als een burger zich aan het uitkeringsloket meldt. Eiser had op eenvoudige wijze via het internet de informatie kunnen verkrijgen dat een bijstandsuitkering sinds 2015 is opgenomen in de Pw. Tegelijk geldt dat van een gemeente verwacht mag worden dat deze een burger op juiste wijze informeert en de weg wijst naar het juiste loket.

  6. Hoewel eiser de gestelde inspanningen eind november 2024 om zich aan te melden voor de bijstandsuitkering aan het stadsloket niet concreet heeft onderbouwd, heeft de rechtbank geen reden zijn verklaring als ongeloofwaardig terzijde te schuiven. Eiser heeft hierover consistent verklaard. Het door eiser gestelde scenario is niet ondenkbaar nu de WWB al in 2015 is vervangen door de Pw. Echter, is het tegelijkertijd niet onredelijk er van uit te gaan dat een medewerker van het stadsloket van een gemeente bekend is met de WWB. De WWB was een wet die door de gemeente werd uitgevoerd.

  7. De rechtbank komt, gezien het voorgaande, tot het oordeel dat het niet voor risico van eiser moet komen dat het niet tot een afgeronde aanmelding is gekomen eind november 2024. De beslissing van het college om de bijstand pas per 11 december 2024 te laten ingaan en niet al per 1 december 2024 kan daarom naar het oordeel van de rechtbank geen stand houden. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat het bovenstaande geen ruimte laat voor een andere beslissing dan de beslissing om eiser bijstand toe te kennen per 1 december 2024, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien zoals hieronder nader aangegeven.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 44 van de Pw. Dit betekent dat het recht op bijstand met ingang van 1 december 2024 had moeten worden toegekend. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.

  2. De rechtbank zal aldus met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en zal de primaire beslissing herroepen.

  3. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit van 1 april 2025;

  • herroept het besluit van 10 januari 2025;

  • bepaalt dat het recht op bijstand bestaat vanaf 1 december 2024 en bepaalt dat deze

uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;

  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Bakker, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijvoorbeeld de uitspraak van 20 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2798

Wet werk en bijstand.

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.


Voetnoten

Bijvoorbeeld de uitspraak van 20 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2798

Wet werk en bijstand.

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.