Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:6224 - Rechtbank Amsterdam - 19 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:622419 augustus 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-107887-25

Aanhouding beslissing omtrent de tijd en plaats van de feitelijke overlevering (artikel 36, eerste lid, OLW) en verlenging vrijheidsbeneming (artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, OLW)

Op 14 augustus 2025 heeft de opgeëiste persoon

[opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987, inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [adres] , nu uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,

via zijn raadsvrouw verzocht om de beslissing omtrent de tijd en plaats van zijn feitelijke overlevering aan te houden.

Raadsvrouw: mr. C.G.J.E. Lut.

Procedure

  1. Bij uitspraak van 25 juni 2025 heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan aan België om daar te kunnen worden vervolgd voor strafbare feiten.

  2. In Nederland is de opgeëiste persoon door de rechtbank Den Haag bij vonnis van 31 januari 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en door de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 1 oktober 2019 tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Deze veroordelingen zijn onherroepelijk.

  3. Op 4 augustus 2023 is de opgeëiste persoon voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

  4. Op 18 april 2025 heeft het Openbaar Ministerie gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen omdat de opgeëiste persoon zich schuldig zou hebben gemaakt aan het plegen van een nieuw strafbaar feit. Het is onbekend wanneer deze vordering zal worden behandeld.

  5. Op 4 juli 2025 heeft de rechtbank op vordering van de officier van justitie de beslissing omtrent de tijd en plaats van de feitelijke overlevering aangehouden (de rechtbank zal hierna spreken over:uitstel van de feitelijke overlevering) vanwege de tenuitvoerlegging van een in Nederland opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 16-078179-25 en de vrijheidsbeneming verlengd met dertig dagen.

  6. De raadsvrouw heeft de rechtbank in deze procedure verzocht om de feitelijke overlevering opnieuw uit te stellen, omdat de opgeëiste persoon geen afstand doet van zijn aanwezigheidsrecht in de procedure strekkende tot opheffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling (parketnummer 09-842555-15) en hij die procedure met zijn raadsvrouw in Nederland wenst voor te bereiden.

  7. De officier van justitie heeft per e-mail van 18 augustus 2025 medegedeeld dat het feitelijk niet meer mogelijk was het verzoek in raadkamer te behandelen omdat de feitelijke overlevering de dag erna in de ochtend stond gepland. Per e-mail van 19 augustus 2025 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat, hoewel verzocht door de opgeëiste persoon, de feitelijke overlevering niet moet worden uitgesteld omdat nog geen datum is vastgesteld waarop de vordering tot opheffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden behandeld, aan de opgeëiste persoon een terugkeergarantie is afgegeven en er volgens de raadsvrouw ook andere mogelijkheden bestaan om deze kwestie op te lossen. Tevens is door de officier van justitie gevorderd dat op grond van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, OLW de vrijheidsbeneming voor tien dagen moet worden verlengd. De rechtbank vat dit op als dat de officier van justitie zich subsidiair op het standpunt heeft gesteld dat als de rechtbank beslist dat de feitelijke overlevering wordt uitgesteld, de vrijheidsbeneming moet worden verlengd.

Beoordeling

  1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, OLW kan de beslissing omtrent de tijd en de plaats van de feitelijke overlevering door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman worden aangehouden, indien een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak sprake van een dergelijke situatie omdat de opgeëiste persoon voorwaardelijk in vrijheid is gesteld en de proeftijd nog niet is verstreken. Bovendien bestaat een kans dat hij wegens overtreding van die voorwaarden alsnog de resterende straf moet uitzitten.

  2. De rechtbank ziet, na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen, aanleiding om de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon bij wijze van voorlopige maatregel uit te stellen voor de duur van tien dagen en de vrijheidsbeneming met tien dagen te verlengen. Dit maakt het mogelijk om inhoudelijk op het verzoek om uitstel te beslissen na alle partijen in raadkamer gehoord te hebben. Om die reden zal de behandeling van het verzoek op de raadkamer van 22 augustus 2025 moeten worden gepland.

  3. De rechtbank acht daarbij van belang dat de raadsvrouw het verzoek tot uitstel van de feitelijke overlevering op 14 augustus 2025 in de middag heeft ingediend en het Openbaar Ministerie pas op 18 augustus 2025 in de namiddag op dat verzoek heeft gereageerd. Door de vertraging in die reactie bleek het feitelijk onmogelijk om partijen nog in raadkamer te horen. Dat acht de rechtbank wel van belang, te meer omdat de belangen van de opgeëiste persoon groot zijn en het verzoek zich alleen al daarom leent om in raadkamer te worden behandeld.

Beslissing

De rechtbank:

WIJST TOE het verzoek ex artikel 36, eerste lid, OLW;

BEPAALTdat de beslissing omtrent de tijd en plaats van de feitelijke overlevering wordt aangehouden met tien dagen;

VERLENGTde vrijheidsbeneming op grond van artikel 34, eerste lid, OLW met tien dagen;

SCHORSTde behandeling van het verzoek en bepaalt dat de behandeling wordt hervat op de raadkamer van 22 augustus 2025 op een nog nader te bepalen tijdstip.

Deze beslissing is genomen op 19 augustus 2025 door: mr. A.L. op ‘t Hoog, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier.