ECLI:NL:RBAMS:2025:6207 - Rechtbank Amsterdam - 22 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht Kantonrechter
Zaaknummer: 11504961 \ CV EXPL 25-2006
Vonnis van 22 augustus 2025
in de zaak van
[eiser] (H.O.D.N. [handelsnaam 1] ), te [woonplaats] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , gemachtigde: mr. drs. E.F Suer,
tegen
[gedaagde] (H.O.D.N. [handelsnaam 2] ), te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , gemachtigde: mr. L. de Wit.
1 De zaak in het kort
1.1. [eiser] en [gedaagde] zijn beiden architecten. [gedaagde] maakt hoofdzakelijk ontwerpen voor woningverbouwingen en heeft in de periode van 2020 tot en met 2022 voor verschillende verbouwprojecten de hulp van [eiser] ingeschakeld.
1.2. [eiser] en [gedaagde] hebben twee overeenkomsten gesloten voor een project in [plaats 1] en één voor een project in [plaats 2] . Volgens [eiser] waren partijen het ook al eens over vervolgopdrachten voor beide projecten. [gedaagde] heeft de samenwerking echter beëindigd voordat de nieuwe overeenkomsten getekend konden worden. [eiser] vordert in deze procedure nakoming van deze overeenkomsten, althans een schadevergoeding vanwege het onrechtmatig afbreken van de onderhandelingen door [gedaagde] . Ook vordert [eiser] een vergoeding voor het gebruik van zijn auteursrechten.
2 De procedure
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding van 14 januari 2025, met producties,
-
de conclusie van antwoord, met producties,
-
de akte overlegging producties A tot en met C van [eiser] ,
-
het tussenvonnis van 4 april 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
-
de mondelinge behandeling van 26 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3 Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
3.2. [eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag dat hij het met [gedaagde] twee overeenkomsten van opdracht heeft gesloten op grond waarvan [gedaagde] hem € 10.355,00 respectievelijk € 5.241,60 moet betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2022 en incassokosten. [gedaagde] heeft de samenwerking voortijdig en tegen de afspraken in beëindigd.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de verweren wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. Zoals de kantonrechter het standpunt van [eiser] begrijpt, stelt hij primair dat hij met [gedaagde] vervolgovereenkomsten van opdracht heeft gesloten voor de projecten in [plaats 1] en in [plaats 2] , en subsidiair dat de onderhandelingen over die overeenkomsten zo ver waren gevorderd dat het [gedaagde] niet meer vrijstond om die af te breken. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de gestelde vervolgovereenkomsten niet tot stand gekomen, maar heeft [gedaagde] de onderhandelingen over de vervolgopdracht voor het project in [plaats 1] afgebroken op een moment dat [eiser] erop mocht vertrouwen dat die wel overeen zou worden gekomen. [gedaagde] moet daarom een schadevergoeding betalen aan [eiser] ter hoogte van zijn positieve contractsbelang bij die overeenkomst van opdracht. Dit wordt hierna verder toegelicht.
Het project in [plaats 1]
Er is geen vervolgovereenkomst tot stand gekomen
4.2. De vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen moet worden beoordeeld aan de hand van de regels van aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 BW) samen met de wilsvertrouwensleer (artikel 3:33 en artikel 3:35 BW). Een aanbod en een aanvaarding hoeven niet schriftelijk of uitdrukkelijk te gebeuren, maar mogen in elke vorm en kunnen ook blijken uit iemands gedragingen. Het gaat erom wat beide partijen over en weer hebben verklaard en welke zin zij in de gegeven omstandigheden rederlijkwijs aan elkaars verklaringen of gedragingen mochten toekennen. Daarnaast is het niet beslissend of partijen nog onderhandelden over enkele punten, maar of zij het over de essentiële onderdelen van de overeenkomst eens zijn geworden. Welke onderdelen essentieel zijn hangt af van de bedoeling van partijen, het al dan niet bestaan van het voornemen om verder te onderhandelen en de overige omstandigheden van het geval.
4.3. Als onderbouwing van zijn standpunt dat een overeenkomst van opdracht voor het project in [plaats 1] tot stand is gekomen, heeft [eiser] aangevoerd dat hij met [gedaagde] overeenstemming had bereikt over het merendeel van de door hem uit te voeren taken en over een vergoeding van € 10.335,00. Hij stelt bovendien dat hij met een deel van die taken al was begonnen. [eiser] heeft ook een takenlijst overgelegd waarover zij het eens zouden zijn geworden. [gedaagde] betwist dat hij akkoord is gegaan met deze takenlijst een wijst op een aangepaste versie die hij aan [eiser] heeft gestuurd. Daarnaast waren partijen volgens [gedaagde] nog in discussie over het format waarin [eiser] bestanden naar hem toe zou sturen en de financiële gevolgen voor hen beiden bij vertraging van het project.
4.4. De kantonrechter is van oordeel dat geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Daarbij is van belang dat [eiser] niet heeft weersproken dat nog discussie bestond over de wijze waarop hij bestanden moest aanleveren en de financiële gevolgen van eventuele vertragingen van het project. Daarnaast blijkt uit de door beide partijen overgelegde takenlijsten dat zij het over enkele taken nog niet eens waren. Zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd bestond over verschillende onderwerpen, waarvan [eiser] wist of kon weten dat die voor [gedaagde] belangrijk waren, dus nog geen overeenstemming. In dit verband acht de kantonrechter het relevant dat partijen over elke overeenkomst die zij sloten uitvoerig onderhandelden en tot in detail regelde welke taken [eiser] moesten uitvoeren en op welke wijze. De slotsom bij deze stand van zaken is dat [eiser] en [gedaagde] nog in onderhandeling waren over een overeenkomst van opdracht voor het project in [plaats 1] en dat die dus nog niet tot stand was gekomen.
[gedaagde] mocht de onderhandelingen niet afbreken
4.5. Dat partijen nog in onderhandeling waren over een overeenkomst van opdracht voor het project in [plaats 1] wil niet zeggen dat het [gedaagde] zonder meer vrij stond die onderhandelingen af te breken. Onderhandelende partijen moeten hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen laten bepalen. In beginsel mag een partij de onderhandelingen afbreken, maar niet als dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij.
4.6. Het staat vast dat [gedaagde] op 3 augustus 2022 in een videocall aan [eiser] heeft laten weten dat hij niet meer met hem wilde samenwerken. De volgende dag heeft [gedaagde] dit in een mail bevestigd. Op 1 augustus 2022, twee dagen voordat hij de onderhandelingen afbrak, stuurde [gedaagde] echter nog twee berichten via Asana Chat naar [eiser] . In het eerste bericht reageert [gedaagde] op de takenlijst en de vergoeding die [eiser] heeft voorgesteld. [gedaagde] schrijft onder andere dat hij akkoord is met de vergoeding, maar dat hij enkele aanpassingen aan de takenlijst heeft gemaakt en dat de bestanden in het juiste format moeten worden aangeleverd. In het tweede bericht schrijft [gedaagde] dat hij, nadat [eiser] hem een contract heeft toegestuurd, deze zal controleren en tekenen. [gedaagde] heeft erkend dat [eiser] op dat moment één van de taken waarover zij het eens waren had uitgevoerd.
4.7. De kantonrechter is van oordeel dat deze omstandigheden, in samenhang bezien, maken dat op 1 augustus 2022 het punt was bereikt waarop [gedaagde] begreep, althans moest begrijpen, dat [eiser] rekende op een totstandkoming van de overeenkomst dan wel voorzetting van de onderhandelingen. Door toe te zeggen hij zal instemmen met de vergoeding en een contract waarin zijn opmerkingen zijn verwerkt zal tekenen heeft [gedaagde] bij [eiser] het vertrouwen gewekt dat de onderhandelingen bijna voltooid waren. Het stond [gedaagde] daarna dus niet meer vrij om die zomaar af te breken. Door dit toch te doen is hij schadeplichtig jegens [eiser] .
Vergoeding ter hoogte van het positieve contractsbelang
4.8. De kantonrechter neemt het zogenoemde positieve contractsbelang van [eiser] als uitgangspunt bij het vaststellen van de schadevergoedingsplicht van [gedaagde] . Bij vergoeding van het positief contractsbelang wordt [eiser] in de situatie gebracht waarin de overeenkomst tot stand zou zijn gekomen en nagekomen. Dat kan worden toegewezen als de onderhandelingen werden verbroken op een moment dat partijen erop mochten vertrouwen dat enigerlei contract in ieder geval uit de onderhandelingen zou resulteren.
4.9. In dit geval waren de onderhandelingen zo ver gevorderd dat [eiser] erop mocht vertrouwen dat een overeenkomst daadwerkelijk tot stand zou komen. Bovendien waren partijen het over een vergoeding van € 10.335,00 al eens. [gedaagde] heeft niet aangevoerd dat dit bedrag gematigd moet worden, bijvoorbeeld omdat [eiser] kosten zou hebben bespaard doordat hij de werkzaamheden uiteindelijk niet heeft hoeven verrichten, of omdat hij daardoor andere opdrachten heeft kunnen aannemen. Daarom zal een schadevergoeding van € 10.335,00 worden toegewezen.
Het project in [plaats 2]
4.10. [eiser] stelt dat een overeenkomst van opdracht voor het project in [plaats 2] tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde] hem € 5.241,60 moet betalen. Als onderbouwing van zijn standpunt wijst hij op de eerdere overeenkomst die hij met [gedaagde] voor ditzelfde project heeft gesloten. Die overeenkomst bepaalt dat de vergoeding van [eiser] 78% bedraagt van het offertebedrag van de zogenoemde “Concept design phase” van het project. [eiser] stelt dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat hij ook bij de volgende fases van het project betrokken zou zijn en dat hij ook 78% van het offertebedrag van die fases – zijnde € 6.720,00 – zou krijgen. [eiser] wijst op een ongedateerde mail van [gedaagde] waarin hij dat volgens [eiser] heeft toegezegd. Op de zitting is duidelijk geworden dat deze mail in oktober of november 2021 is gestuurd.
4.11. [gedaagde] heeft daartegen ingebracht dat het project in [plaats 2] nooit voorbij de “Concept design phase” is gekomen. hij heeft een mail overgelegd van de opdrachtgevers van dat project waarin staat dat zij het project voorlopig stopzetten. Over een overeenkomst van opdracht die ziet op de volgende fases van het project is dan ook nooit onderhandeld, aldus [gedaagde] .
4.12. Naar het oordeel van de kantonrechter is de door [eiser] gestelde overeenkomst van opdracht voor het project in [plaats 2] niet tot stand gekomen en heeft [gedaagde] de onderhandelingen ook niet afgebroken op een moment dat [eiser] erop mocht vertrouwen dat die overeenkomst wel tot stand zou komen. Daarbij is van belang dat de mail waar [eiser] op heeft gewezen geen toezegging bevat dat hij 78% krijgt van het offertebedrag van alle fases van het project. Sterker nog, [gedaagde] schrijft in die mail dat áls het project na de eerste fase wordt voortgezet, voor die volgende fases een ander percentage zal gelden. Daarnaast staat het vast dat het project door de opdrachtgevers voorlopig is stopgezet. De fases van het project waarop de gestelde overeenkomst ziet zijn dus niet aangevangen. [eiser] heeft tot slot geen takenlijst overgelegd waarover hij het met [gedaagde] eens zou zijn geworden of iets anders waaruit kan blijken dat partijen de gestelde overeenkomst hebben gesloten, althans in een vergevorderd stadium van de onderhandelingen waren. Dat betekent dat de vorderingen met betrekking tot het project in [plaats 2] zullen worden afgewezen.
Geen vergoeding voor het gebruik van het auteursrecht
4.13. [eiser] vordert een billijke vergoeding voor het gebruik van zijn auteursrechten. [eiser] heeft echter niets gesteld wat deze vordering kan dragen. Het is dan ook niet duidelijk om welke auteursrechten het gaat. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.14. [eiser] heeft in zijn hoofdvordering een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 932,94 meegerekend. Die vordering zal worden getoetst aan de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal. Gelet op die aanbevelingen moet de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. [eiser] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Rente
4.15. [eiser] heeft in zijn hoofdvordering ook een bedrag van € 4.368,- aan rente vanaf 1 september 2022 meegerekend. Dit bedrag is gebaseerd op de wettelijke handelsrente over een hoofdsom van € 15.793,60. De kantonrechter zal een hoofdsom van € 10.335,00 toewijzen – het positieve contractsbelang van [eiser] bij de niet tot stand gekomen overeenkomst van opdracht voor het project in [plaats 1] – als schadevergoeding vanwege het afbreken van de onderhandelingen door [gedaagde] . De wettelijke handelsrente is alleen van toepassing bij een betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst en niet op een wettelijke verplichting tot het betalen van schadevergoeding (artikel 6:119a BW). De hoofdsom zal daarom worden vermeerderd met de gewone wettelijke rente (artikel 6:119 BW). Tegen de ingangsdatum van 1 september 2022 is geen verweer gevoerd. De wettelijke rente over de hoofdsom van € 10.335,00 wordt daarom vanaf die dag toegewezen.
Proceskosten
4.16. Beide partijen worden gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Omdat [eiser] wel recht heeft op een schadevergoeding en deze procedure moest beginnen om die te krijgen, veroordeelt de kantonrechter [gedaagde] in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.335,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 september 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.072,77, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door Q.R.M. Falger, bijgestaan door mr. R.D. Lok, en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2025.
HR 2 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9771.
HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337.
HR 18 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4405.