Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:6066 - Rechtbank Amsterdam - 15 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:606615 augustus 2025

Uitspraak inhoud

Civiel recht Kantonrechter

Zaaknummer: 11601621 \ CV EXPL 25-4512

Vonnis van 15 augustus 2025

in de zaak van

STICHTING DYNAMO VOORSCHOLEN, gevestigd te Amsterdam, eisende partij, gemachtigde: [gemachtigde] ,

tegen

[gedaagde], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, niet verschenen.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 13 maart 2025, met producties,

  • het tegen gedaagde partij verleende verstek.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De beoordeling

2.1. Eisende partij vordert veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 1.661,76 aan hoofdsom, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, rente en proceskosten. Eisende partij stelt dat zij op grond van een met gedaagde partij gesloten overeenkomst diensten heeft verleend, bestaande uit het verzorgen van kinderopvang. Gedaagde partij heeft niet voldaan aan de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting.

2.2. De overeenkomst die aan de vordering ten grondslag is gelegd is gesloten tussen eisende partij als handelaar en gedaagde partij als consument. In dat geval moet ambtshalve worden getoetst aan het consumentenrecht. De kantonrechter moet onderzoeken of eisende partij haar informatieverplichtingen heeft nageleefd. Ook moet de overeenkomst en de daarop van toepassing verklaarde algemene voorwaarden worden getoetst aan Richtlijn 93/13/EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).

Informatieplichten

2.3. Gelet op (de in de dagvaarding gestelde wijze van totstandkoming van) de overeenkomst, gaat het om een overeenkomst op afstand. In dat geval moet gemotiveerd worden gesteld dat is voldaan aan de informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW).

2.4. Geoordeeld wordt dat eisende partij hierover voldoende heeft gesteld. Vastgesteld wordt dat de overeenkomst de meeste essentiële informatie voortvloeiend uit artikel 6:230m lid 1 BW bevat, waaronder informatie over de kenmerken van de diensten, de totale prijs en de wijze van betaling. De overeenkomst bevat echter geen (juiste en/of volledige) informatie over het ontbindingsrecht, zodat één essentiële informatieplicht is geschonden. Overeenkomstig de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten, tot stand gekomen naar aanleiding van het Arvato-arrest van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677), zal hiervoor een sanctie worden opgelegd, bestaande uit een vermindering van de hoofdsom met 20%.

2.5. Gedaagde partij heeft de overeenkomst kunnen doornemen voordat deze (digitaal) werd ondertekend. Met het plaatsen van een digitale handtekening direct onder de overeenkomst heeft gedaagde partij het aanbod van eisende partij – waaruit onmiskenbaar een betalingsverplichting volgt – aanvaard. Een bestelknop als bedoeld in artikel 6:230v lid 3 BW is in dit geval niet aan de orde.

2.6. Het voorgaande leidt tot gedeeltelijke afwijzing van de hoofdsom.

Toetsing van bedingen

2.7. De gevorderde hoofdsom is grotendeels gebaseerd op een kernbeding van de overeenkomst. Ambtshalve toetsing van kernbedingen is ingevolge artikel 4 lid 2 van de richtlijn alleen aan de orde als ze niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Nu het onderhavige kernbeding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, is toetsing op oneerlijkheid niet aan de orde.

2.8. Partijen zijn in 2023 een prijs voor de diensten overeengekomen. Uit de factuur of (een deel van) de facturen waarvan in deze procedure betaling wordt gevorderd volgt dat de prijs is verhoogd. De bevoegdheid om de prijzen te verhogen ontleent eisende partij aan artikel 3.8 van de algemene voorwaarden (prijswijzigingsbeding). Hier staat:

Dynamo is gerechtigd de Plaatsingskosten jaarlijks aan te passen ten behoeve van het komende kalenderjaar. Dynamo zal een redelijke kennisgevingtermijn aanhouden. Tussentijdse wijzigingen van opgegeven prijzen – zonder voorafgaande kennisgeving – worden uitdrukkelijk voorbehouden; zo zal Dynamo gerechtigd zijn om opgetreden verhogingen van lonen, sociale werkgeverslasten en/of andere arbeidsvoorwaarden alsmede verhogingen van andere tarieven, rechten, lasten, heffingen en belastingen evenals verminderde subsidie-inkomsten, aan de Opdrachtgever door te berekenen, in welk geval Opdrachtgever het recht heeft de Plaatsing met onmiddellijke ingang te ontbinden onder gehoudenheid de Plaatsingskosten tot aan het tijdstip van ontbinding te voldoen.

2.9. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft onder meer in het Invitel arrest (HvJ EU 26 april 2012, C-472/10, ECLI:EU:C:2012:242) en het RWE Vertrieb arrest (HvJ EU 21 maart 2013, C-92/11, ECLI:C:EU:2013:180), erkend dat bij een overeenkomst gesloten voor een langere duur of onbepaalde tijd, een rechtmatig belang bestaat om de prijs van de diensten te kunnen wijzigen. Daar staat tegenover het even rechtmatige belang van de consument om te weten, en dus te kunnen voorzien, wat de gevolgen van een dergelijke wijziging voor haar in de toekomst zullen zijn en om in dat geval over voldoende informatie te beschikken zodat zij op deze nieuwe situatie kan reageren.

2.10. Op grond van de richtlijn en de voornoemde jurisprudentie is een prijswijzigingsbeding alleen aanvaardbaar wanneer de gronden voor de prijswijziging in de overeenkomst of algemene voorwaarden worden genoemd en deze een geldige reden voor wijziging vormen. Het beding moet ook voldoen aan het transparantievereiste. Dit transparantievereiste moet ruim worden uitgelegd, en impliceert dat een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument bij het sluiten van de overeenkomst in staat moet worden gesteld om de concrete werking van het beding te begrijpen, en op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de – mogelijk aanzienlijke – economische gevolgen van het beding voor zijn financiële verplichtingen te beoordelen. De bedingen dienen duidelijk en begrijpelijk te zijn opgesteld. Het betrokken beding moet voor de consument niet alleen grammaticaal duidelijk en begrijpelijk zijn, maar de economische redenen voor de toepassing van het contractuele beding en het verband van dat beding met andere bedingen van de overeenkomst moeten voor die consument eveneens duidelijk en begrijpelijk zijn. Tot slot dient de consument een reële mogelijkheid te hebben om de overeenkomst op te zeggen in het geval van een eenzijdige wijziging.

2.11. Deze voorwaarden strekken ertoe het contractuele evenwicht tussen partijen te handhaven bij een aanpassing van de overeenkomst aan gewijzigde omstandigheden. De Hoge Raad heeft in het Euribor arrest, HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR: 2019:1830, geoordeeld dat ook naar Nederlands recht alleen dan sprake is van een eerlijk prijswijzigingsbeding wanneer aan deze vereisten is voldaan. Weliswaar heeft de Hoge Raad afwijkend beslist in een huurzaak over een huurprijswijzigingsbeding (ECLI:NL:HR:2024:1780), maar de kantonrechter ziet, gelet op de hiervoor aangehaalde, vaste Europeesrechtelijke jurisprudentie, geen ruimte om de overwegingen die de Hoge Raad aan die beslissing ten grondslag heeft gelegd te volgen bij andere bedingen dan een dergelijk huurprijswijzigingsbeding.

2.12. De kantonrechter is van oordeel dat het hiervoor aangehaalde prijswijzigingsbeding in de algemene voorwaarden niet voldoet aan de hiervoor opgesomde voorwaarden en daarom vermoedelijk oneerlijk is. Weliswaar staan enkele gronden in het beding genoemd, maar dat lijken voorbeelden te zijn, althans dat is geen limitatieve opsomming. Bovendien blijkt uit het beding niet de concrete werking ervan, nu daar geen berekeningsmethode in staat en/of een verwijzing naar een objectieve index, zoals de CPI, ontbreekt. De enkele mogelijkheid de overeenkomst te beëindigen als de prijzen worden gewijzigd heft die oneerlijkheid niet op (zie het RWE-arrest voornoemd). De kantonrechter is dan ook voornemens het prijswijzigingsbeding te vernietigen.

2.13. Voordat tot vernietiging wordt overgegaan, wordt eisende partij in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de (on)eerlijkheid van het prijswijzigingsbeding en het voornemen tot vernietiging hiervan. Mocht tot vernietiging worden overgegaan, dan heeft dat tot gevolg dat geen prijsverhogingen mochten worden doorgevoerd en de oorspronkelijk overeengekomen prijzen zijn blijven gelden. Met inachtneming hiervan dient eisende partij zich ook uit te laten over de gevolgen van vernietiging voor de omvang van de vordering.

2.14. Eisende partij maakt ook aanspraak op wettelijke rente, terwijl zij in de algemene voorwaarden een rentebeding heeft staan. Dat beding moet worden getoetst op oneerlijkheid in de zin van de richtlijn, ongeacht of eisende partij zich daarop beroept. Op grond van de arresten van het Europese Hof van Justitie van 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia) en 8 december 2022, C-625/21, ECLI:EU:C:2022:971 (Gupfinger) moet de kantonrechter immers ook als eisende partij zich in de procedure niet beroept op het toepasselijke beding, maar op de wet, ambtshalve onderzoeken of het beding in de voorwaarden waarop zij zich had kunnen beroepen oneerlijk is in de zin van de richtlijn. Indien een beding als oneerlijk wordt aangemerkt, kan ingevolge deze arresten geen aanspraak meer worden gemaakt op de wettelijke regeling die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest en moet haar vordering op dit punt worden afgewezen.

2.15. Het rentebeding staat in artikel 9.4 van de algemene voorwaarden en luidt: “Facturen dienen binnen veertien dagen na factuurdatum te worden voldaan, bij gebreke waarvan Opdrachtgever zonder nadere ingebrekestelling in verzuim is en Opdrachtgever alsdan een rentevergoeding is verschuldigd van één procent (1%) per maand over de openstaande hoofdsom vanaf de vervaldatum.”

2.16. Het rentebeding wordt als oneerlijk aangemerkt, omdat het rentepercentage aanzienlijk hoger is dan de ten tijde van het sluiten van de overeenkomst geldende wettelijke (handels)rentepercentages, waardoor het een onevenredig hoge schadevergoeding wordt geacht te zijn. De kantonrechter is daarom voornemens het beding ambtshalve te vernietigen. Gevolg hiervan is dat eisende partij geen beroep meer kan doen op het beding, maar ook geen aanspraak meer kan maken op wettelijke rente.

2.17. Voordat tot vernietiging van het rentebeding wordt overgegaan, mag eisende partij zich daarover uitlaten.

2.18. Eisende partij dient de akte tenminste twee weken voor de hierna te bepalen rolzitting ook aan gedaagde partij te sturen, met de mededeling dat gedaagde partij op die rolzitting daarop mag reageren dan wel uitstel kan vragen en hoe en wanneer gedaagde partij uiterlijk moet reageren. Eisende partij wordt in dat kader verzocht om naast de akte ook de mededeling/brief aan gedaagde partij in het geding te brengen. Wanneer niet kan worden vastgesteld dat de akte tijdig en/of met de juiste mededeling aan gedaagde partij is toegestuurd, wordt deze in beginsel buiten beschouwing gelaten.

2.19. Iedere verdere beslissing wordt in afwachting van de door eisende partij te nemen akte aangehouden.

3 De beslissing

De kantonrechter

3.1. verwijst de zaak naar de rol van vrijdag 12 september 2025 om 10.00 uur voor akte uitlating door eisende partij over het bepaalde in overwegingen 2.13 en 2.17,

3.2. bepaalt dat eisende partij de akte aan gedaagde partij moet toesturen, overeenkomstig het bepaalde in overweging 2.18,

3.3. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2025.

991