ECLI:NL:RBAMS:2025:5952 - Rechtbank Amsterdam - 14 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-167719-25 (EAB VI)
Datum uitspraak: 14 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 10 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] (Hongarije), zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft, gezamenlijk (maar niet gevoegd) met acht andere EAB’s
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Hongaarse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een nationaal aanhoudingsbevel, te weten een Domestic arrest warrant uitgevaardigd door the District Court of Békéscsabaop 3 augustus 2023. Het A-formulier vermeldt als kenmerk: 8.B.67/2025*.*
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Hongaars recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.
3.1 Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is. De feitsomschrijving voldoet niet aan de eisen die artikel 2 OLW stelt. De opgeëiste persoon wordt, blijkens het EAB, verdacht van een grote hoeveelheid feiten. Geen van deze feiten is concreet omschreven. Dat maakt dat het voor de opgeëiste persoon niet duidelijk is waarvoor haar overleving wordt verzocht. De raadsman heeft zich daarom primair op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om de Hongaarse uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen de feiten individueel en concreet te omschrijven of tenminste een algemene feitsomschrijving te verstekken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan, nu het EAB genoegzaam is. De OLW vereist namelijk niet dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht individueel volledig gespecificeerd zijn. De rechtbank heeft in diverse uitspraken van vergelijkbare zaken, bijvoorbeeld, ECLI:RBAMS:2025:852, ECLI:RBAMS:2024:5631 en ECLI:RBAMS:2023:592, geoordeeld dat sprake was van een genoegzaam EAB. Daarnaast wijst de officier van justitie op het A-formulier, waarin nader gespecificeerd is om welke feiten (en periodes) het gaat.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzaam EAB. Uit het EAB en de bij het EAB behorende A-formulier volgen de pleegplaats (Hongarije), pleegdata (2019) en de rol van de opgeëiste persoon (mededader). Ook worden de feiten (in algemene bewoording) genoemd, waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht en waarvoor haar overlevering wordt verzocht, namelijk oplichting (in vereniging). In de feitsomschrijving onder (e) wordt beschreven hoe de oplichting in grote lijnen plaats vond en welke rol de opgeëiste persoon hierin vervulde. De OLW vereist niet dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht individueel gespecificeerd zijn.
Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Hongarije wordt verdacht, zal later in Hongarije moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd. Het verweer van de raadsman wordt verworpen en de rechtbank ziet ook geen aanleiding vragen te stellen.
4 Strafbaarheid
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 Artikel 9 OLW ne bis in idem
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat mogelijk sprake kan zijn van strijd met het ne bis in idem beginsel als bedoeld in artikel 9 OLW. De opgeëiste persoon wordt in verschillende EAB’s verdacht van een veelheid aan feiten. Daarnaast wordt haar overlevering verzocht voor een aantal veroordelingen ter zake van een veelheid van dezelfde soort feiten. Nu de feiten in de meeste vervolgings-EAB’s slechts globaal omschreven zijn en er ook qua pleegperiode overloop zou kunnen zijn met de feiten in andere EAB’s is er mogelijk strijd zijn met het ne bis in idem beginsel. De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering op deze grond dient te worden geweigerd. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om de Hongaarse uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen alle feiten waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht te specificeren qua tijd en plaats, zodat kan worden getoetst of er geen sprake is van overlap.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat er geen sprake is van strijd met het ne bis in idem beginsel als bedoeld in artikel 9 OLW. Uit de EAB’s in combinatie met de bij de EAB’s behorende A-formulieren blijken de pleegdata en pleegplaatsen van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht of ter zake waarvan zij is veroordeeld. Hieruit blijkt niet dat er sprake is van enige overlap. Bovendien brengt het vertrouwensbeginsel met zich dat de rechtbank ervan dient uit te gaan dat de Hongaarse autoriteiten na overlevering van de opgeëiste persoon haar niet zullen berechten voor feiten waarvoor zij reeds eerder veroordeeld is of haar twee keer voor eenzelfde feit zullen berechten en veroordelen. Subsidiair verzoekt de officier van justitie de rechtbank de behandeling van de zaak aan te houden om de Hongaarse autoriteiten te laten bevestigen dat er geen strijd is met het ne bis in idem beginsel indien de opgeëiste persoon voor de feiten als omschreven in het EAB wordt overgeleverd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat er, gezien de genoemde pleegdata, enkel sprake kan zijn van overlap van de feiten waarop het onderhavige EAB ziet en de feiten genoemd in EAB V (13-167648-25). Beide EAB’s zien op feiten die in oktober 2019 zijn gepleegd. Van een situatie als genoemd in artikel 9 OLW is hiermee echter nog geen sprake. De rechtbank heeft bij de behandeling van de EAB’s geconstateerd dat EAB V ziet op een arrest in hoger beroep van 9 april 2024 vanthe Regional Court of Pécsmet referentie 3.Bf.3/2024/13, 3.Bf.3/2024, waarbij voor een viertal feiten een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden is opgelegd. Deze straf is nog niet is ondergaan en nog voor tenuitvoerlegging vatbaar, zodat het bepaalde in artikel 9 lid 2 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Voor het overige vertrouwt de rechtbank erop dat de Hongaarse autoriteiten na overlevering van de opgeëiste persoon, in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar de onderhavige 97 feiten, mede in het oog zullen houden dat ne bis in idem beginsel niet zal worden geschonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om de Hongaarse uitvaardigende justitiële autoriteit op dit punt vragen te stellen en wijst het daartoe strekkende, subsidiair geformuleerde, verzoek van de raadsman en de officier van justitie af.
6 Artikel 11 OLW: Hongaarse detentieomstandigheden
Inleiding
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken
Bij brief van 9 juli 2025 heeft van het Department of International Criminal Lawvan het Ministery of Justice of Hungary de volgende individuele detentiegarantie opgesteld: "The Hungarian authorities guarantee that in case the surrender of [opgeëiste persoon] occurs, she will not be placed in the Tiszalök National Prison and — in line with our attached binding assurance — she will be transported for placement to the Szombathely National Prison as soon as possible.
*Our assurance is valid concerning all the already existing and future arrest warrants issued by our national authorities."*
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de door de Hongaarse uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie een algemeen gevaar dient te worden aangenomen voor alle detentiecentra in Hongarije. Dit geldt des te meer nu de opgeëiste persoon een Roma is en Roma’s in Hongaarse detentiecentra worden gediscrimineerd. Ook blijkt uit de aanvullende informatie niet concreet hoeveel vierkante meter ruimte de opgeëiste persoon zal krijgen en hoeveel uur per dag de opgeëiste persoon buiten de cel mag verblijven. De overlevering van de opgeëiste persoon dient dan ook te worden geweigerd, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Er is geen sprake van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op basis waarvan een algemeen gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling aangenomen moet worden voor gevangenissen in Hongarije, afgezien van het algemeen gevaar dat is aangenomen voor de gevangenis in Tiszalök. De rechtbank heeft recent meermaals de overlevering toegestaan voor personen voor wie een soortgelijke garantie was afgegeven. Dat opgeëiste persoon tot de Roma behoort, maakt dit niet anders.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van haar eerder uitgezette lijn
Uit deze individuele detentiegarantie van het Department of International Criminal Lawvan het Ministery of Justice of Hungary van 9 juli 2025 volgt dat gegarandeerd wordt dat de opgeëiste persoon na overlevering niet zal worden geplaatst in the Tiszalök Penitentiary Center.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de verstrekte individuele garantie, hiermee het vastgestelde algemene reële gevaar met betrekking tot de penitentiaire inrichting in Tiszalök voor de opgeëiste persoon weggenomen. De weigeringsgrond van artikel 11 OLW staat niet aan de overlevering in de weg.
7 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
8 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5 en 7 OLW.
9 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the District Court of Békéscsaba, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, mrs. B.M. Vroom-Cramer en D.L.S. Ceulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 OLW.
Met parketnummers 13-151946-25 (EAB I), 13-151904-25 (EAB II), 13-151916-25 (EAB III), 13-151933-25 (EAB IV), 13-167648-25 (EAB V), 13-173538-25 (EAB VII), 13-173573-25 (EAB VIII) en 13-173589-25 (EAB IX).
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 13 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:1257, na de tussenuitspraak van 7 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:232
ECLI:NL:RBAMS:2020:2673.
HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.