ECLI:NL:RBAMS:2025:5835 - Geen slapend dienstverband bij doorlopende loonbetaling op grond van cao - 31 juli 2025
Uitspraak
Essentie
De verplichting uit de Xella-uitspraak voor een werkgever om mee te werken aan beëindiging met transitievergoeding geldt niet als er geen sprake is van een slapend dienstverband. Van een slapend dienstverband is geen sprake als de werkgever op grond van een cao-bepaling het loon doorbetaalt na 104 weken ziekte.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 11643966 EA VERZ 25-395 beschikking van: 31 juli 2025 func.: 25
beschikking van de kantonrechter
I n z a k e
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] verzoeker nader te noemen: [verzoeker] gemachtigde: [gemachtigde] (FNV)
t e g e n
de stichting Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Progresso (SOVOP)
gevestigd te Amsterdam verweerster nader te noemen: SOVOP gemachtigde: mr. H.J. Brouwer
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[verzoeker] heeft op 10 april 2025 een verzoek ingediend dat strekt tot veroordeling van SOVOP tot betaling van een schadevergoeding van € 45.943,58 bruto. SOVOP heeft een verweerschrift ingediend. Het verzoek is ter terechtzitting behandeld op 10 juli 2025, in aanwezigheid van [verzoeker] met zijn gemachtigde en de gemachtigde van SOVOP. Na de behandeling is beschikking bepaald op heden.
Feiten
- Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast
1.1. [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1958, is op 19 augustus 2022 in dienst getreden van SOVOP. [verzoeker] vervulde de functie van docent, laatstelijk voor 30,20 uur per week (0,7549 fte) bij het [naam school] . Het laatst verdiende salaris bedroeg € 5.315,87 bruto per maand (inclusief € 284,46 arbeidsmarkttoelage), exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.2. Op de arbeidsovereenkomst zijn de cao Voortgezet onderwijs (VO) en de Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling voortgezet onderwijs (Zavo) van toepassing.
1.3. Artikel 10.1 lid 3 sub b Cao VO bepaalt onder meer: “b. de arbeidsovereenkomst van de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt een en ander met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin voornoemde leeftijd is bereikt (…).”
1.4. Artikel 4 sub a Zavo bepaalt onder meer: “De werknemer die geheel of gedeeltelijk wegens ziekte verhinderd is zijn dienstbetrekking te vervullen, behoudt gedurende een termijn van 12 maanden zijn volle bezoldiging. Vervolgens geniet de werknemer over de verlofuren wegens ziekte 70% van zijn bezoldiging tot het einde van zijn arbeidsovereenkomst.”
1.5. Op 5 december 2022 is [verzoeker] ziek uitgevallen.
1.6. Bij beslissing van 14 november 2024 heeft UWV op basis van een vereenvoudigde WIA-beoordeling [verzoeker] een WIA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
1.7. Bij e-mail van 3 december 2024 heeft [verzoeker] aan SOVOP onder meer geschreven: “Graag ontvang ik op schrift (…) de reden dat het Caland op het allerlaatste moment opeens meent dat ik geen recht zou hebben op de transitievergoeding/VSO die mij anderhalf jaar lang, t/m verleden week, is toegezegd.”
1.8. SOVOP heeft daarop op 12 december 2024 onder meer bericht: “*Progresso volgt in deze slechts de wet en de cao VO. De voor u geldende opzegtermijn uit artikel 10.5 van de cao VO is drie maanden. Opzeggen moet tegen het einde van de maand. Wij kunnen, nu de beschikking van UWV binnen is en uw ziekteverlof 2 jaar heeft geduurd, deze maand uw dienstverband opzeggen, oftewel een ontslagvergunning aan UWV vragen. De eerste datum waarop uw ontslag dan kan ingaan is 1 april 2025.**U bereikt op [geboortedatum] 2025 al uw AOW-gerechtigde leeftijd. Uw dienstverband bij Progresso eindigt op grond van artikel 10.1 lid 3 sub b CAO VO om deze reden van rechtswege per 1 februari 2025. Deze datum ligt dus eerder dan 1 april 2025 en gaat voor.*Bij een ontslag vanwege het ingaan van de AOW is op grond van artikel 7:673 lid 7 sub b BW de transitievergoeding niet van toepassing. Doordat u de AOW-leeftijd in januari bereikt komen wij dus niet aan het opzeggen van uw dienstverband wegens arbeidsongeschiktheid toe. Ik begrijp uw teleurstelling enigszins, maar er is door ons nooit toegzegd dat wij de wet en/of cao niet zouden toepassen.”
1.9. [verzoeker] heeft bij e-mail van 13 januari 2025 laten weten dat hij het niet eens is met de gang van zaken, omdat hem eerder herhaaldelijk was toegezegd dat hem een beëindigingsvoorstel zou worden gedaan en hij de transitievergoeding zou ontvangen, conform de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt.
1.10. Bij e-mail van haar gemachtigde van 14 januari 2025 heeft SOVOP toegelicht dat de aangehaalde jurisprudentie niet van toepassing is op de situatie van [verzoeker] , omdat geen sprake is van een slapend dienstverband aangezien de loondoorbetalingsverplichting niet is geëindigd. SOVOP schrijft verder: “De heer [verzoeker] bereikt op [geboortedatum] 2025 zijn AOW-gerechtigde leeftijd. De termijn van ontslagbescherming gedurende de eerste 104 weken ziekte is op 2 december 2024 – verstreken. Dat betekent dat SOVOP het dienstverband deze maand zou kunnen opzeggen. Met inachtneming van de voor hem geldende opzegtermijn van drie maanden zou het dienstverband dan op zijn vroegst per 1 april 2025 kunnen eindigen. Die datum ligt enkele maanden ná het bereiken van de AOW-leeftijd van de heer [verzoeker] . Het dienstverband van de heer [verzoeker] is dan al op grond van artikel 10.1 lid 3 sub b CAO VO van rechtswege geëindigd per 1 februari 2025. Deze datum ligt dus eerder dan 1 april 2025 en gaat voor. Bij een ontslag vanwege het ingaan van de AOW is op grond van artikel 7:673 lid 7 sub b BW de transitievergoeding niet van toepassing.”
1.11. Bij e-mail van 14 januari 2025 heeft de gemachtigde van [verzoeker] het standpunt van SOVOP betwist, waarbij hij wijst op het herhaaldelijke verzoek van [verzoeker] om mee te werken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst zodat [verzoeker] conform de Xella-uitspraak van de Hoge Raad aanspraak heeft op de transitievergoeding.
1.12. Bij e-mail van 10 maart 2025 heeft de gemachtigde van [verzoeker] verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 december 2024 (ECLI:NL:RBNHO:2024:13943).
Verzoek en verweer
-
[verzoeker] verzoekt SOVOP te veroordelen om aan hem een schadevergoeding te betalen van € 45.943,58 bruto, omdat SOVOP in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen uit artikel 7:611 BW, waardoor [verzoeker] schade lijdt wegens het mislopen van de wettelijke transitievergoeding, met veroordeling van SOVOP in de kosten van de procedure.
-
[verzoeker] stelt dat SOVOP verschillende keren heeft toegezegd hem een vaststellingsovereenkomst met transitievergoeding te zullen aanbieden en dat tijdens een telefoongesprek op 29 november 2024 is meegedeeld dat de papieren voor de transitievergoeding ter ondertekening naar hem onderweg waren. Echter, op 3 december 2024 heeft SOVOP aan hem laten weten dat zij hier toch vanaf zag, waarna de hierboven geciteerde correspondentie tussen partijen plaatsvond.
-
SOVOP heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
-
De stellingen van partijen zullen, voor zover voor deze uitspraak van belang, hierna aan de orde komen.
Beoordeling
-
In zijn arrest van 18 september 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1734; ook wel bekend als de Xella-uitspraak) oordeelt de Hoge Raad onder meer:“*2.1. Deze zaak gaat over het zogenoemde ‘slapende dienstverband’. Dat is een dienstverband dat een werkgever na twee jaar arbeidsongeschiktheid van een werknemer niet heeft opgezegd, hoewel hij daartoe wel bevoegd is, en waarbij hij de werknemer geen loon meer betaalt. (…)*2.7.3 (…) Als is voldaan aan de vereisten van artikel 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b BW, voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid, geldt als uitgangspunt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW, gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Daarbij geldt dat die vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen. Op dit uitgangspunt moet een uitzondering worden aanvaard als – op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden – de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. Zo’n belang kan bijvoorbeeld zijn gelegen in reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer. Zo’n belang kan niet gelegen zijn in de omstandigheid dat de werknemer op het moment dat hij zijn beëindigingsvoorstel doet, de pensioengerechtigde leeftijd bijna heeft bereikt.”
-
Uit het hierboven beschreven feitenverloop blijkt dat [verzoeker] heeft verzocht om, na het verstrijken van de 104 weken termijn, het dienstverband met hem met wederzijds goedvinden onder toekenning van een transitievergoeding te beëindigen, althans dat deze mogelijkheid – in lijn met de Xella-uitspraak van de Hoge Raad – is besproken.
-
[verzoeker] heeft, onder verwijzing naar de Xella-uitspraak, gesteld dat SOVOP aan dit verzoek tegemoet had moeten komen en door dit niet te doen niet als goed werkgever als bedoeld in artikel 7:611 BW heeft gehandeld, waardoor hij schade heeft geleden.
-
SOVOP heeft daartegen aangevoerd dat de Xella-uitspraak – evenals de door [verzoeker] aangehaalde uitspraak van de rechtbank Noord-Holland – ziet op de beëindiging van een ‘slapend dienstverband’ en dat daarvan geen sprake is omdat [verzoeker] tot het einde van zijn dienstverband bezoldiging genoot, op grond van artikel 4 sub a Zavo. Ter onderbouwing heeft SOVOP loonstroken voor december 2024 en januari 2025 overgelegd waaruit volgt dat loon (inclusief pensioenafdracht en opbouw vakantietoeslag) is doorbetaald aan [verzoeker] tot 1 februari 2025, de datum waarop het dienstverband van rechtswege is geëindigd wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
-
Dit verweer slaagt. Nu SOVOP op grond van de cao-regeling (Zavo) gehouden was om na het verstrijken van de 104 weken termijn het loon door te betalen en daaraan ook voldeed, is geen sprake van een situatie waarin het dienstverband voortduurt ‘waarbij de werkgever aan de werknemer geen loon meer betaalt’. Anders gezegd, er is geen ‘slapend dienstverband'. De vraag of SOVOP niet als goed werkgever handelt door niet in te stemmen met een verzoek van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, is door de Hoge Raad in de Xella-uitspraak niet beantwoord voor gevallen waarin het loon en alle bijbehorende emolumenten doorbetaald worden. De kantonrechter is van oordeel dat, naar de omstandigheden van dit geval, SOVOP niet hoefde in te stemmen het verzoek van [verzoeker] . Daarbij wordt meegewogen dat de overeenkomst binnen twee maanden van rechtswege zou eindigen, terwijl de datum waartegen SOVOP de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van 104 weken termijn kon opzeggen later gelegen was, zoals door SOVOP aangevoerd en door [verzoeker] niet weersproken.
-
Daarbij is het de vraag, zoals door SOVOP ook opgeworpen, of er in dit geval bij een beëindiging met wederzijds goedvinden na het verstrijken van de 104 weken termijn een wettelijke transitievergoeding verschuldigd zou zijn. Juist de omstandigheid dat een door de werkgever voor zijn medewerking aan de beëindiging van een slapend dienstverband betaalde wettelijke transitievergoeding door het UWV aan de werkgever vergoed wordt conform de Wet compensatie transitievergoeding brengt, blijkens de Xella-uitspraak, mee dat als norm van goed werkgeverschap de werkgever aan een verzoek daartoe in beginsel moet meewerken. In de Xella-uitspraak is bij de beantwoording van de prejudiciële vraag over goed werkgeverschap door de Hoge Raad over de hoogte van de te betalen vergoeding het volgende overwogen: “Daarbij geldt dat die vergoeding niet meer behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen.” In het onderhavige geval is, zoals eerder overwogen, de dag waarop de werkgever de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen – aannemende dat hieronder niet het beëindigen met wederzijds goedvinden begrepen wordt – gelegen na de dag waarop de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd. Op die dag, omdat de arbeidsovereenkomst dan al is geëindigd, zou de wettelijke transitievergoeding nihil zijn. Niet meer dan nihil, is nihil.
-
Het verzoek van [verzoeker] zal dan ook worden afgewezen.
-
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding, aan de zijde van SOVOP tot op heden begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 732,00 aan griffierecht;
veroordeelt [verzoeker] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 67,50 aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P. Ploeger, kantonrechter, en op 31 juli 2025 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. De griffier De kantonrechter