Uitspraak inhoud

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken

locatie Amsterdam

zaaknummer / rekestnummer: C/13/759947 / FA RK 24-8008

Beschikking d.d. 21 juli 2025 betreffende de echtscheiding

in de zaak van:

[de man] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen de man, advocaat mr. S. Toughza,

tegen

[de vrouw] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen de vrouw, advocaat mr. R.G. Groen.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift van de man, ingekomen op 18 november 2024;

  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek van de vrouw, ingediend op

29 januari 2025;

  • het verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken van de man, ingediend op 24 februari 2025;

  • het F9-formulier van de vrouw van 26 juni 2025, een brief met behorende bijlagen 1 t/m 12;

  • een e-mail van de man van 29 juni 2025, met producties 1 t/m 9.

1.2. De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 juli 2025. Verschenen zijn:

1.3. De vrouw is in de gelegenheid gesteld om via een digitale videoverbinding deel te nemen aan de mondelinge behandeling. De vrouw heeft niet digitaal deelgenomen en is niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

2 De beoordeling

2.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd op 18 mei 2023 te Charsadda, Pakistan. De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Pakistaanse nationaliteit.

2.2. Scheiding

2.2.1. De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft zich ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.

2.2.2. Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van de man zich in Nederland bevond en deze daar sinds ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan die indiening verblijfplaats had, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.

2.2.3. Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.

2.2.4. Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.

2.3. Partneralimentatie

2.3.1. De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 419,00 per maand.

2.3.2. De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat de vrouw geen partneralimentatie toekomt, omdat geen sprake is van lotsverbondenheid. Er is sprake van een kort huwelijk zonder kinderen waarbij partijen tweemaal voor zeer korte duur (twee dagen en twee maanden in 2024) hebben samengewoond bij de ouders van de man. Aan het begin van het huwelijk woonde de vrouw bij haar ouders in Pakistan, waarbij zij werd onderhouden door haar familie. De man heeft de vrouw nimmer financieel onderhouden.

Subsidiair stelt de man dat de lotsverbondenheid is verbroken, en dat dit het geval kan zijn als de vrouw zich zo grievend heeft gedragen dat geen onderhoudsbijdrage van de man kan worden gevergd. Volgens de man heeft de vrouw hem tweemaal verlaten en was het huwelijk vermoedelijk primair gericht op het verkrijgen van een verblijfstitel. Daarnaast stelt de man dat de vrouw zich slechts met hem heeft verzoend om de duur van de partneralimentatieverplichting te verlengen.

Meer subsidiair stelt de man dat de vrouw haar behoeftigheid niet dan wel onvoldoende heeft aangetoond. Daarnaast betwist de man dat de vrouw geen inkomen zou hebben en stelt hij dat zij in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Bovendien wordt de vrouw ook (financieel) ondersteund door haar vader.

Nog meer subsidiair stelt de man dat hij geen draagkracht heeft.

2.3.3. Overwogen wordt als volgt. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen, nu dit verzoek als nevenverzoek in de echtscheidingsprocedure is ingediend.

2.3.4. De rechtbank zal op grond van artikel 3 en/of 7 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde onbetwist heeft gesteld dat zij de gewone verblijfplaats in Nederland heeft. omdat zij in de BRP staat ingeschreven op een Nederlands adres Voor zover desondanks zou moeten worden aangenomen dat haar gewone verblijfplaats in het buitenland ligt, gaat de rechtbank uit van een gezamenlijke rechtskeuze voor het Nederlands recht als lex fori. Daarmee komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling.

2.3.5. De man voert allereerst aan dat tussen partijen geen lotsverbondenheid is ontstaan en er geen sprake is van een huwelijkse behoefte omdat partijen slechts voor zeer korte duur hebben samengewoond. Dit verweer wordt verworpen.

2.3.6. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Voor de totstandkoming van een huwelijk kent de wet een nauwkeurige, van tal van waarborgen voorziene regeling. Daarnaast voorziet de wet in een zorgvuldige regeling van de gevallen waarin een huwelijk door de rechter nietig kan worden verklaard. Dit wettelijk stelsel laat geen ruimte om een niet nietig verklaard huwelijk als niet rechtsgeldig aan te merken op de grond, dat de echtgenoten het huwelijk slechts hebben gesloten met het oog op bepaalde (rechts)gevolgen en aan het huwelijk geen verdere gevolgen wensten te verbinden. Ook een op deze basis gesloten huwelijk schept derhalve volgens vast rechtspraak een levensgemeenschap die rechtsgrond vormt voor een onderhoudsverplichting tussen de echtgenoten, welke gemeenschap in de onderhoudsplicht haar werking behoudt ook al wordt de huwelijksband geslaakt. Het is bovendien onjuist dat een onderhoudsverplichting slechts zou bestaan indien sprake is geweest van wederzijdse verzorging, van samenwoning of van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. De wet stelt deze vereisten niet als voorwaarde voor het ontstaan van de onderhoudsplicht tussen echtgenoten.

2.3.7. Ook gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de man dat de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken en de vrouw op die grond geen partneralimentatie kan verzoeken. Uit de rechtspraak blijkt dat alleen in uitzonderlijke gevallen geconcludeerd kan worden dat aan de lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten, welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van een onderhoudsverplichting, een einde is gekomen op de grond dat de één zich zodanig grievend jegens de ander heeft gedragen dat in redelijkheid betaling van partneralimentatie niet langer kan worden gevergd. Daarbij is van belang of voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken, die maken dat van de alimentatieplichtige – naar objectieve maatstaven – in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde te voorzien . De rechtbank is van oordeel dat de door de man gestelde omstandigheden en gedragingen in het licht van voornoemde beoordelingsmaatstaf niet van zodanige aard zijn dat de vrouw geen aanspraak zou kunnen maken op partneralimentatie.

2.3.8. De rechtbank komt daarmee toe aan de beoordeling van de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man voor het vaststellen van de hoogte van de alimentatieverplichting.

de behoefte van de vrouw

2.3.9. De vrouw stelt in haar verzoek dat partijen een netto besteedbaar gezinsinkomen (NBI) hadden ten tijde van het huwelijk van € 2.500,- per maand. Onder verwijzing naar de zogeheten Hofnorm stelt zij een huwelijkse behoefte te hebben van € 1.500,- per maand. Later heeft zij deze bedragen aangepast. De vrouw heeft verder eerst gesteld zelf geen inkomen te hebben en nadien dat zij tijdens haar verblijf in Nederland bij McDonalds heeft gewerkt. Daarna heeft zij in Engeland gestudeerd met financiële ondersteuning van haar vader en derden. Sinds maart 2025 werkt zij in Engeland tegen een gemiddeld salaris van € 1911,58 bruto en studeert zij niet meer.

2.3.10. De man voert verweer en betwist de behoefte van de vrouw gemotiveerd. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat de vrouw in staat was en is in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij heeft twee online ondernemingen genaamd [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en werkt(e) ook op andere plekken en schreef boeken. Zij is niet financieel afhankelijk geweest van de man, hij heeft nooit bijgedragen aan haar onderhoud en zij leefden niet samen. Toepassing van de Hofnorm is niet aan de orde in deze situatie.

2.3.10. De rechtbank overweegt als volgt. Aangezien de vrouw om een door de man te betalen bijdrage in haar kosten van haar levensonderhoud heeft verzocht, ligt primair bij de vrouw de plicht om voldoende (onderbouwd) te stellen dat er sprake is van een behoefte en dient, bij betwisting, deze behoefte nader te worden onderbouwd. De vrouw heeft dit gedaan door de Hofnorm toe te passen op een geschat inkomen van de man. De man heeft dit gemotiveerd betwist. De rechtbank volgt de man in zijn verweer dat aangezien geen sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding of een gemeenschappelijke welstand, het hanteren van de zogenoemde Hofnorm hier niet op zijn plaats is. In plaats daarvan dient de behoefte van de vrouw te worden vastgesteld aan de hand van een concrete behoeftelijst. De vrouw heeft geen behoeftelijst overlegd en verder is, mede in het licht van hetgeen door de man hierover is aangevoerd, niet aangetoond dat de vrouw niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw haar behoefte, aanvullende behoefte en daarmee het verzoek tot partneralimentatie onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw op grond van het voorgaande dan ook afwijzen.

2.4. Proceskosten

2.4.1. De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de man voor zover het zijn verweerschrift betreft. De rechtbank overweegt dat in verzoekschriftprocedures tussen ex-partners terughoudend wordt omgegaan met een proceskostenveroordeling. Dit om te voorkomen dat de relatie verder wordt belast. Als hoofdregel geldt dan ook dat de proceskosten doorgaans worden gecompenseerd, in die zin dat ieder zijn of haar eigen proceskosten draagt. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt van deze hoofdregel afgeweken. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van zo’n uitzonderlijk geval. De rechtbank zal de proceskosten dan ook compenseren zoals hierna vermeld.

3 De beslissing

De rechtbank:

3.1. spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Charsadda, Pakistan op 18 mei 2023;

3.2. wijst af het meer of anders verzochte;

3.3. compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.