Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/155119-25

Datum uitspraak: 5 augustus 2025

UITSPRAAK

op de vordering van 10 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 8 april 2025 door the District Court of Lublin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] (Polen), zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, nu gedetineerd in [detentieplaats] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.C. Haanappel, advocaat te Venlo, en door een tolk in de Poolse taal.

De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een judgment of the Lublin-Zachód Provincial Court of Lublinvan 11 maart 2024 met kenmerk IV K 264/22.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.

Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.[3]

4 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 12, sub a, OLW,

Oordeel van de rechtbank Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk in eerste aanleg, gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.[4]

Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 4 juli 2025 volgt dat er een proces in hoger beroep met kenmerk V Ka 579/24 heeft plaatsgevonden dat heeft geleid tot een arrest the District Court of Lublin van 16 juli 2024, met kenmerk V Ka 579/24 , waarbij de zaak ten gronde is behandeld. Hiertegen staat geen gewoon rechtsmiddel meer open. De rechtbank zal daarom alleen deze beslissing in hoger beroep (hierna: arrest) toetsen aan artikel 12 OLW.

De rechtbank stelt in verband met het voorgaande vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.

Uit voormelde aanvullende informatie van 4 juli 2025 blijkt weliswaar dat de opgeëiste persoon de oproeping voor de zitting in hoger beroep op 20 juni 2024 in persoon heeft ontvangen, maar niet gebleken is dat de opgeëiste persoon daarbij is geïnformeerd dat er een beslissing in zijn afwezigheid kan worden genomen. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW .

Op grond van het vorenstaande kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.

De rechtbank ziet echter aanleiding af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.

De rechtbank overweegt daartoe dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces in hoger beroep. Uit de aanvullende informatie van 4 juli 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon de oproep voor het proces in hoger beroep in persoon op 20 juni 2024 heeft ontvangen. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon ter zitting verklaard dat hij op de hoogte was van het proces in hoger beroep en dat hij uit eigen beweging heeft besloten hierbij niet aanwezig te zijn.

Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en heeft kennelijk uit eigen beweging stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep.

5 Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.

De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.

Feiten 1, 5 en 7 leveren naar Nederlands recht op:

diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.

Feiten 2, 3, 4 en 6 leveren naar Nederlands recht op:

poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.

6 Artikel 11 OLW: Poolse rechtsstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.[5]

Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaken, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.[6]

7 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8 Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the District Court of Lublin (Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. O.P.M. Fruytier en D.L.S. Ceulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S. Haas, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 augustus 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.

Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.

Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie onderdeel e) van het EAB.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.

Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.

Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).