Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:5696 - Rechtbank Amsterdam - 22 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:569622 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Afdeling privaatrecht

kantonrechter: mr. R. Kruisdijk zaaknummer: 11705288 WM VERZ 25-7220 beslissing van: 22 juli 2025 func.: 43837

Afschrift van de aantekening in het proces-verbaal van de openbare zitting van 22 juli 2025 inzake het beroep ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (verder: de Wahv) van:

[adres] verder: betrokkene

namens wie beroep is ingesteld door: Verkeersboete.NL / mr. N.G.A. Voorbach verder: gemachtigde

welk beroep is ingesteld bij verzoekschrift, ingekomen bij de CVOM te Utrecht op 13 juli 2024 en is gericht tegen de beslissing van 11 juli 2024 van de officier van justitie (verder: verweerder) ten aanzien van betrokkene.

Aan betrokkene is bij beschikking van 14 november 2023 (verder: de inleidende beschikking) een sanctie in het kader van de Wahv opgelegd. Gemachtigde heeft tegen de inleidende beschikking beroep ingesteld bij verweerder. Deze heeft dat beroep - zonder gemachtigde te horen - ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft gemachtigde vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende gegevens overgelegd. Het beroep is behandeld op de openbare zitting van 22 juli 2025. Partijen zijn voor deze zitting opgeroepen.

Namens gemachtigde is mr. J. Piet ter zitting verschenen.

Ter zitting heeft verweerder gereageerd op de inhoud van het beroepschrift. Verweerder heeft geconcludeerd dat het beroep gedeeltelijk gegrond is.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

  1. Aan betrokkene is bij de inleidende beschikking wegens een verkeersgedraging een administratieve sanctie opgelegd ingevolge de Wahv. Betrokkene wordt verweten dat met een motorvoertuig met kenteken [kenteken] , waarvoor betrokkene als kentekenhouder aansprakelijk is, de maximumsnelheid op autosnelwegen is overschreden. Deze gedraging is door middel van trajectcontrole geconstateerd op 3 november 2023 om 13:42 uur op de rijksweg A10 links te Amsterdam.

  2. Het beroep is tijdig ingesteld.

  3. Gemachtigde voert tegen de beslissing van verweerder aan dat de officier van justitie ten onrechte heeft afgezien van het horen. De enkele omstandigheid dat een ingebrekestelling is ingediend, rechtvaardigt nog niet zonder meer dat wordt afgezien van het horen. Het afzien van het horen in deze gevallen kent – evident – een structureel karakter. Het gebeurt bij Verkeersboete.NL, maar ook bij andere gemachtigden stelselmatig. De officier ziet steeds af van het horen, zonder voldragen rechtsgrond. In lijn met het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 mei 2025 (ECLI:NL:GHARL:2025:2912, r.o. 12) dient het sanctiebedrag om bovenstaande redenen derhalve met 25% te worden gematigd.

Namens betrokkene wordt verzocht om een proceskostenvergoeding.

  1. Op de zitting heeft gemachtigde geen aanvullingen op het inhoudelijke beroepschrift. Desgevraagd geeft gemachtigde aan geen bezwaar te hebben tegen de toekenning van proceskostenvergoeding alleen voor de kantonrechtersfase en dat daarbij wordt uitgegaan van samenhang met de zaak met CJIB nummer [nummer 3] , die ook op deze zitting wordt behandeld.

  2. Verweerder stelt zich ter zitting op het standpunt dat vanwege de schending van de hoorplicht de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroepschrift vernietigd dient te worden en dat er gelet op recente jurisprudentie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aanleiding is om de inleidende beschikking dientengevolge te matigen met 25%.

  3. Het volgende wordt overwogen.

Ten aanzien van de hoorplicht:

  1. In deze zaak is betrokkene vanaf het instellen van het administratief beroep tot en met de procedure bij de kantonrechter bijgestaan door een professioneel gemachtigde. Door de gemachtigde van betrokkene niet te horen in de administratief beroepsfase heeft verweerder de hoorplicht geschonden. Van horen kan alleen worden afgezien op basis van de in artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde gronden. Die gronden doen zich hier niet voor. Verweerder heeft immers afgezien van het horen, omdat in de onderhavige zaak een ingebrekestelling is gestuurd. Betrokkene is in zijn belangen geschaad, dat tot gevolg heeft dat de beslissing van verweerder moet worden vernietigd (vgl. het arrest ECLI:NL:GHARL:2017:1121).

  2. Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter voldoende aanleiding om de boete te matigen met 25% vanwege schending van de hoorplicht, omdat in deze zaak de officier van justitie er welbewust voor heeft gekozen om van het horen af te zien, kennelijk ook om daarmee het verbeuren van een dwangsom te ontlopen. Een dergelijke welbewuste schending van de hoorplicht moet naar het oordeel van de kantonrechter leiden tot eerdergenoemde matiging van de boete. Daarbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat uit de jurisprudentie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden blijkt dat het voortduren van een structurele schending van de hoorplicht ná 1 oktober 2023 in zaken met een professioneel gemachtigde gevolgen kan hebben (vgl. onder andere het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 mei 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2852).

  3. De beslissing van verweerder op het administratief beroep wordt vernietigd vanwege de schending van de hoorplicht. Nu de aan betrokkene verweten gedraging in de kantonrechtersfase verder niet wordt betwist, gaat de kantonrechter er vanuit dat de sanctie terecht is opgelegd en matigt deze als gevolg van de schending van de hoorplicht met 25% tot een bedrag van € 87,00.

Ten aanzien van de proceskostenvergoeding:

  1. Namens betrokkene is door gemachtigde om een vergoeding van de proceskosten verzocht. Nu de sanctie wordt gematigd, wordt een proceskostenvergoeding toegekend.

  2. Er is geen sprake van een aan het bestuursorgaan (de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd) te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 13a, eerste lid, van de Wahv juncto artikel 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de kosten gemaakt in administratief beroep niet voor vergoeding in aanmerking komen, vgl. het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 mei 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2852.

Gemachtigde heeft de volgende vergoedbare proceshandelingen verricht: - het indienen van beroep bij de kantonrechter en; - het verschijnen op de zitting bij de kantonrechter.

  1. Gemachtigde heeft namens deze en een andere betrokkene beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder. De andere zaak betreft CJIB-nummer: [nummer 2] , die op dezelfde dag ter zitting is behandeld. De kantonrechter is van oordeel dat in deze twee zaken, waarin de sanctie uitsluitend wordt gematigd op grond van de schending van de hoorplicht, samenhang in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan worden toegepast.
  2. Beantwoord moet worden de vraag of de door gemachtigde verrichte werkzaamheden in de twee verschillende zaken als (nagenoeg) identiek kunnen worden beschouwd.Daarvoor is van belang of voor gemachtigde in vergelijking met de behandeling van één zaak de behandeling van meer dan één zaak een reële extra inspanning opleverde.Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval.
  3. De enkele beroepsgrond die door gemachtigde in beide zaken is aangevoerd is de schending van de hoorplicht waardoor - gelet op het arrest van het hof - een korting dient te worden toegepast van 25%. Het aanvoeren van enkel deze grond in de twee verschillende zaken - die gelijktijdig door de kantonrechter zijn behandeld - kan niet worden gezien als een reële extra geleverde inspanning.
  4. Gelet op het voorgaande worden er in deze zaak voor de door gemachtigde verrichte proceshandelingen in de fase van het beroep bij de kantonrechter 2 punten ad € 907,00 toegekend. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast, en ingevolge artikel 13a lid 2 Wahv wordt de proceskostenvergoeding voor de fase bij de kantonrechter vermenigvuldigd met 0,25 (vgl. de uitspraak van de Hoge Raad van 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:985). Als gevolg van de samenhang met de zaak met CJIB nummer: [nummer 2] wordt factor 1 toegepast, zodat in beide zaken tezamen in totaal een proceskostenvergoeding van € 226,75 ((2x907) x 0,5 x 0,25)

wordt toegekend. Dit betekent een bedrag van € 113,38 aan proceskostenvergoeding in de onderhavige zaak.

  1. Daarom wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kantonrechter:

  • verklaart het beroep tegen de beslissing van verweerder gegrond en vernietigt deze;

  • verlaagt vanwege schending van de hoorplicht de sanctie naar € 87,00 exclusief administratiekosten en verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking daarom gedeeltelijk gegrond;

  • bepaalt dat het als zekerheid betaalde bedrag aan betrokkene wordt gerestitueerd voor zover dit het genoemde bedrag, vermeerderd met de administratiekosten, te boven gaat;

  • kent aan betrokkene ten laste van verweerder een proceskostenvergoeding toe van

€ 113,38.

De griffier De kantonrechter

Datum verzending

Bent u het met deze beslissing niet eens, dan kunt u binnen zes weken na de hierboven vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen indien de als gevolg van deze beslissing te betalen administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt. Het beroepschrift dient schriftelijk (niet per e-mail) te worden ingediend bij rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, team kanton, postbus 70515, 1007 KM, Amsterdam en dient door degene die het beroep instelt of een gemachtigde te worden ondertekend. De procedure bij het gerechtshof verloopt schriftelijk, tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling wordt gevraagd.