Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13-156004-25

Datum uitspraak: 17 juli 2025

UITSPRAAK

op de vordering van 27 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 31 januari 2025 door het Kantongerecht (Amtsgericht) Münster, Duitsland, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland), zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, nu gedetineerd in [P.I.] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 juli 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat in Haarlem en door een tolk in de Duitse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd.[2]

Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Duitse en Turkse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een Aanhoudingsbevel met het oog op voorarrest van Kantongerecht (Amtsgericht) Münstervan 03 juni 2024, dossiernummer 23 Gs 3385/24.

De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.[3]

Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon, te weten de mobiele telefoons die zich in het bezit van de opgeëiste persoon bevonden ten tijde van zijn aanhouding.

3.1 Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd omdat de strafbare feiten, genoemd in het EAB, onvoldoende concreet zijn omschreven en de verdenking tegen de opgeëiste persoon onvoldoende is onderbouwd.

Subsidiair verzoekt de raadsman de rechtbank de behandeling van de zaak aan te houden zodat de Duitse autoriteiten de opgeëiste persoon alsnog in Nederland kunnen verhoren, dan wel om een nadere toelichting te vragen van de uitvaardigende justitiële autoriteit omtrent de omschrijving van de strafbare feiten en een onderbouwing van de verdenking.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn voldoende omschreven. Het is voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. In het EAB worden een pleegplaats en pleegdata genoemd. De rol van de opgeëiste persoon, te weten mededader, blijkt uit het A-formulier. In het EAB hoeft de verdenking van de strafbare feiten niet te worden onderbouwd. Het specialiteitsbeginsel is voldoende gewaarborgd door deze omschrijving van de feiten. Een Duitse rechter heeft de onderhavige zaak beoordeeld en vervolgens gekozen voor het uitvaardigen van een EAB. De officier van justitie verzet zich tegen aanhouding van de behandeling van de zaak om de Duitse autoriteiten te vragen of de opgeëiste persoon in Nederland gehoord kan worden. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen. In deze zaak is het volgende van belang.

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzaam EAB. Uit de feitomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdatum, de rol van de opgeëiste persoon – in het A-formulier, behorende bij het EAB, staat vermeld dat de opgeëiste persoon als mededader wordt aangemerkt – en de omschrijving van de feiten.

Ten aanzien van het betoog van de raadsman dat onvoldoende duidelijk is waarop de uitvaardigende justitiële autoriteit de verdenking tegen de opgeëiste persoon baseert, overweegt de rechtbank dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat het EAB de verdenking onderbouwt. Het is ook vaste rechtspraak dat de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking treedt.

Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht, zal later in Duitsland moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd.

4 Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:

fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.

Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6 Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

Hieruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.

6.1 Overdracht in beslag genomen goed

De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht te beslissen tot afgifte van de twee in beslag genomen telefoons aan de Duitse autoriteiten. Ter zitting heeft de officier van justitie toegelicht dat het gaat om de goederen genoemd op de in het dossier aanwezige ‘Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen ex artikel 49 OLW’.

Oordeel van de rechtbank Artikel 49 OLW regelt de mogelijkheid van inbeslagname van voorwerpen die in het bezit van de opgeëiste persoon worden aangetroffen op verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het gaat daarbij volgens de wetgever om voorwerpen ‘die als bewijsstuk kunnen dienen’ of ‘van het strafbare feit afkomstig zijn’ (NV II, Kamerstukken II 2003/04, 29042, 12, p. 36). Artikel 50, tweede lid, OLW bepaalt dat het voor afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit moet gaan om voorwerpen die de strafvordering in de uitvaardigende lidstaat kunnen dienen.

7 Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7, 49 en 50 OLW.

8 Beslissing

STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Kantongerecht (Amtsgericht) Münster, Duitsland, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

BEVEELT de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te weten een mobiele telefoon, merk Xiaomi, type: 13T, kleur: grijs, serienummer 2407fpn8eg met goednummer PL2700-25-043543-1 en een mobiele telefoon merk Redmi, type Note 12 5G, kleur: zwart, serienummer: 22101316g met goednummer PL2700-25-043543-2.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Westerman, voorzitter, mrs. E. Biçer en D.M.S. Gribling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 juli 2025.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

ÁG413122110079!È

G413122110079

Zie onderdeel e) van het EAB.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.ÁG413122110079!ÈG413122110079

Zie onderdeel e) van het EAB.