Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:4659 - Kwalificatie overeenkomst tennisscheidsrechter: geen arbeidsovereenkomst maar vrijwilligerswerk - 3 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:46593 juli 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat de relatie tussen de KNLTB en een tennisscheidsrechter geen arbeidsovereenkomst is. Het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW is niet van toepassing omdat alleen rechtstreeks betaalde werkzaamheden meetellen. Ondanks de aanwezigheid van loon ontbreekt een gezagsverhouding, mede door de vrijheid in beschikbaarheid.

Rechtsgebieden

Civiel RechtArbeidsrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht Kantonrechter

Zaaknummer / rekestnummer: 11574150 \ EA VERZ 25-226 Func. 33494

Beschikking van 3 juli 2025

in de zaak van

[verzoeker], wonende te [woonplaats] , verzoeker, verweerder in het voorwaardelijke tegenverzoek hierna te noemen: [verzoeker] , gemachtigde: mr. O.J. Praamstra,

tegen

DE VERENIGING MET VOLLEDIGE RECHTSBEVOEGDHEID KONINKLIJKE NEDERLANDSE LAWN TENNIS BOND, gevestigd te Amstelveen, verweerder in het verzoek, verzoeker in het voorwaardelijk tegenverzoek hierna te noemen: KNLTB, gemachtigde: mr. O. van der Kind.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift, met producties;

  • het verweerschrift, met een voorwaardelijk tegenverzoek, met producties;

  • aanvullende producties van de zijde van [verzoeker] , tot en met nummer 47;

  • aanvullende producties van de zijde van KNLTB, tot en met nummer 28.

1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2025. Daar waren aanwezig [verzoeker] , vergezeld door zijn gemachtigde, en [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] namens KNLTB, ook vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Partijen hebben nog getracht om in onderling overleg een oplossing te vinden voor hun geschil, maar zijn daar niet in geslaagd.

1.3. De beschikking is vervolgens bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1. [verzoeker] werd door de KNLTB jarenlang ingezet als scheidsrechter bij (professionele) tenniswedstrijden (zoals Eredivisie). Sinds 2017 wordt [verzoeker] ingezet op basis van een vrijwilligersovereenkomst. In die vrijwilligersovereenkomst staat, voor zover hier relevant: 1.1. De vrijwilliger verricht ten behoeve van de KNLTB werkzaamheden op het gebied van arbitrage. Vanuit de KNLTB wordt deze vrijwilliger aangesproken als arbitragefunctionaris. De arbitragefunctionarissen zijn alle categorieën lijnrechters, toezichthouders, scheidsrechters en hoofdscheidsrechters.

1.2. De door de vrijwilliger te verrichten activiteiten zullen bestaan uit de uitoefening van arbitragewerkzaamheden tijdens officiële regionale en (inter)nationale wedstrijden, en evenementen.

1.3. Het Tennis Arbitrage Reglement is van toepassing op de KNLTB en de vrijwilligers.

Artikel 2 Vergoeding

2.1. Een vrijwilliger heeft geen aanspraak op beloning van de door hem verrichte arbitragewerkzaamheden.

2.2. Een vrijwilliger die arbitragewerkzaamheden uitoefent tijdens wedstrijden heeft recht op een dagvergoeding en een vergoeding van gemaakte reiskosten en andere in het kader van de activiteiten noodzakelijk gemaakte kosten, conform door het Bondsbestuur van de KNLTB vastgestelde en gepubliceerde bepalingen. (…)

4.2. Deze overeenkomst is geen arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek.

4.3. Deze overeenkomst is geen dienstbetrekking in de zin van de Ziektewet.

4.4. De relatie tussen de KNLTB en de vrijwilliger is geen arbeidsverhouding in de zin van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen.

2.2. KNLTB bestaat uit een vrijwilligersorganisatie (waaronder bijvoorbeeld de Ledenraad en het Bondsbestuur, die volledig uit vrijwilligers bestaan, vallen) en een beroepsorganisatie (van ongeveer 105 FTE). De beroepsorganisatie gaat onder meer over beleid (ontwikkeling, voorbereiding en uitvoering) inclusief dienstverlening, en bestaat uit diverse afdelingen. Alle scheidsrechters die door KNLTB worden ingezet (in totaal zijn dat er 139, waarvan 15 ook internationaal actief zijn), doen dat op basis van een dergelijke vrijwilligersovereenkomst. KNLTB biedt hen geen arbeidsovereenkomsten aan. Zij vallen onder de afdeling Arbitrage, waar onder meer Arbitragemanager [naam 2] (verder: [naam 2] ) werkt.

2.3. De cao Sport, waar KNLTB onder valt, kent onder meer de functie ‘scheidsrechter’. Deze cao is niet van toepassing op vrijwilligers. In het Reglement Arbitrage van KNLTB dat van toepassing is, staat dat een official (alle categorieën lijnrechters, toezichthouders, scheidsrechters en hoofdscheidsrechters) functioneert op basis van een vrijwilligersovereenkomst met KNLTB (art. 2.2) en dat de gedragscode voor de Officials en het Reglement Fair Play van toepassing zijn (art. 2.4). Ook staat daarin dat van een official een goede verstandhouding met KNLTB wordt verwacht, en ook onderling met andere officials (art. 2.5). Voorts bevat het reglement criteria en kwaliteitsnormen. Een scheidsrechter kan op een toernooi worden beoordeeld door een hoger gekwalificeerde scheidsrechter of praktijkbegeleider. In de gedragscode staat onder meer dat een official een voorbeeld voor anderen is en zich onthoudt van gedragingen en uitlatingen waardoor de sport in diskrediet wordt gebracht, en dat hij zich ten allen tijde op een professionele, waardige, respectvolle wijze gedraagt ten opzichte van collega-officials, overige medewerkers van het evenement, spelers, pers en toeschouwers.

2.4. De dagvergoeding zoals bedoeld in artikel 2.2. van de vrijwilligersovereenkomst is niet afhankelijk van het aantal uren dat er op een dag werkzaamheden worden verricht. Daarnaast kunnen er reis- en onkostenvergoedingen worden gedeclareerd. Om ingezet te worden op wedstrijden moet [verzoeker] zijn beschikbaarheid opgeven (per e-mail of online).

2.5. Over de jaren 2022 tot en met 2024 heeft KNLTB de volgende rechtstreekse betalingen aan [verzoeker] gedaan, voor het daarbij vermelde aantal dagen dat [verzoeker] is ingezet:

2.6. Daarnaast heeft [verzoeker] de laatste jaren ook op (internationale) toernooien werkzaamheden verricht, waarbij hij volgens opgave van [verzoeker] in 2022 meer dan € 4.500,-, in 2023 meer dan € 7.500,-, en in 2024 ruim € 15.000,- betaald kreeg. Voor de internationale toernooien in het buitenland kan KNLTB [verzoeker] voordragen..

2.7. Een voordracht door KNLTB zoals hiervoor bedoeld is niet vereist om als scheidsrechter op te treden op internationale toernooien. Na de opzegging van de overeenkomst tussen partijen door KNLTB (zie hierna onder 2.14.) heeft [verzoeker] op 27 januari 2025 en 10 maart 2025 nog opgetreden als stoelscheidsrechter (Chair Umpire) op twee verschillende toernooien (Team en ATP), voor in totaal 8 wedstrijden.

2.8. Op 17 november 2017 heeft [verzoeker] een berisping gekregen, omdat [verzoeker] volgens KNLTB met het verzenden van een e-mail over een door [verzoeker] ontvangen beoordeling in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels, omdat de e-mail onbeleefd is en een beschuldigende toon heeft. De berisping is in het dossier van [verzoeker] opgenomen maar had geen invloed op zijn inzetbaarheid. [verzoeker] heeft tegen deze berisping beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep. De Commissie heeft het beroep van [verzoeker] tegen de berisping ongegrond verklaard. [verzoeker] heeft hierna externe coaching gevolgd gericht op het verbeteren van zijn communicatie en houding.

2.9. In 2019 heeft [verzoeker] aanvankelijk aangegeven beschikbaar te zijn voor ‘Future Oldenzaal’. Die beschikbaarheid heeft hij per e-mail van 13 juni 2019 aan KNLTB ingetrokken omdat hij een aanbod uit het buitenland kreeg bij een ‘Future’. KNLTB heeft [verzoeker] daarop bedankt voor het doorgeven van de wijziging in zijn beschikbaarheid.

2.10. Op 8 februari 2024 hebben [naam 2] en [naam 5] (Manager Toptennis en Toppadel, verder: [naam 5] ) een gesprek met [verzoeker] gevoerd over houding en gedrag. Dat gesprek is door KNLTB op 23 februari 2024 aan [verzoeker] bevestigd, waarbij hij erop is gewezen dat het belangrijk is dat men respectvol en constructief met elkaar omgaat, en dat de afdeling arbitrage handelt in het belang van arbitrage in zijn geheel.

2.11. Op 5 juni 2024 heeft [verzoeker] een e-mail gestuurd aan [naam 4] (Algemeen Directeur KNLTB), [naam 5] , en [naam 6] (Bondsbestuurslid) en [naam 7] (Bondsbestuurslid), met als onderwerp: Arbitrage: Orde op zaken. Daarin schrijft hij onder meer dat hij niet begrijpt waarom bepaalde buitenlandse scheidsrechters voor toernooien uitgenodigd worden terwijl die hem hebben beschadigd door een onjuiste evaluatie te schrijven, waarna KNLTB hem zou hebben laten vallen en hij niet de ‘brons badge’ kon halen. Verder verwijt [verzoeker] [naam 2] dat ze buitenlandse scheidsrechters voor laat gaan, dat hem niets gegund wordt, dat hij gehoord heeft dat KNLTB hem niet wil ondersteunen en dat hij ten opzichte van een andere scheidsrechter ongelijk behandeld wordt. Ook gaat hij in op het functioneren van [naam 2] en stelt hij dat diverse officials al 7 jaar aangeven dat zij weggehaald moet worden, omdat ze traag is, de waarheid verdraait zodat ze beter voor de dag komt, en niet de (stevige) persoonlijkheid heeft die nodig is. Hij beëindigt zijn e-mail met:“Er is maar 1 oplossing en dat is:

o De grootste criticasters heb je dan binnenboord o Beiden hebben op alle gebieden ervaring zowel CU, Chief & Ref o In samenwerking met 1 werknemer van de bond

De KNLTB moet zijn officials koesteren die de grootste kritiek leveren. Dit zijn namelijk de officials die het meeste doen en zich nog het meeste inzetten om de arbitrage te verbeteren. De officials die je niet hoort hebben het comfortabel, zij krijgen hun partijen/toernooien op een presenteerblaadje. Deze officials zouden niet op plek 1 en 2 moeten staan bij de KNLTB, helaas is dit wel zo.”

2.12. Na nog enige correspondentie tussen KNLTB en [verzoeker] heeft KNLTB [verzoeker] opnieuw berispt per brief van 19 juni 2024, waarin hij is gewaarschuwd dat zijn communicatie onprofessioneel en schadelijk is, en dat als hij niet op respectvolle wijze wil of kan samenwerken met medewerkers van de afdeling arbitrage, KNLTB genoodzaakt is de vrijwilligersovereenkomst te beëindigen. Tegen deze berisping heeft [verzoeker] beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep. Een andere scheidsrechter ( [naam 10] ) heeft namens [verzoeker] het woord gevoerd bij de behandeling daarvan. In het beroepschrift en ter zitting zijn door (de woordvoerder van) [verzoeker] nog meer verwijten geuit, waaronder dat [naam 2] zich schuldig zou maken aan vriendjespolitiek, de medewerkers van de afdeling Arbitrage de waarheid verdraaien en liegen, KNLTB een onbetrouwbare, leugenachtige organisatie is waar liegen diep in de cultuur verweven is, [naam 2] alles aan elkaar liegt en haar gelieg en gedraai de spuitgaten uitloopt, dat bij KNLTB sprake is van discriminatie en racisme, en dat de berisping een teken is van pure onmacht en gebrek aan kennis bij KNLTB. De Commissie van Beroep heeft het beroep ongegrond verklaard. De Commissie heeft geoordeeld dat de toonzetting en inhoud van de e-mail van 5 juni 2024 onacceptabel is en dat het oordeel van KNLTB dat een berisping noodzakelijk was niet onredelijk is.

2.13. Op 26 november 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 4] , [naam 2] en [naam 8] (juridische zaken KNLTB, verder: [naam 8] ) en [verzoeker] , vergezeld door een adviseur. KNLTB heeft in dat gesprek aangegeven te overwegen de vrijwilligersovereenkomst op te zeggen en tot beëindiging van de relatie met [verzoeker] te komen vanwege de laatste ontwikkelingen. Besproken wordt ook een beoordeling van een Frans toernooi door de Franse tennisbond (Roland Garros), waarin gesproken werd over een ‘disappointing attitude’, als gevolg waarvan [verzoeker] niet meer uitgenodigd wordt voor het volgende jaar..

2.14. Op 4 december 2024 heeft KNLTB een brief aan [verzoeker] gestuurd met als onderwerp: Beëindiging vrijwilligersovereenkomst. In die brief staat onder meer:*“Aanleiding voor het gesprek op 26 november jl. was dat de KNLTB heeft geconstateerd dat u zich de afgelopen periode schadelijk over en naar de organisatie KNLTB en diens werknemers heeft uitgelaten. Hierdoor is het vertrouwen in u dusdanig geschaad, waardoor de samenwerking met de KNLTB onherstelbaar is verstoord. Het gesprek en uw reactie van 26 november jl. heeft niet geleid tot een andere conclusie.*Onder meer door uw uitlatingen de afgelopen periode, is dit schadelijke gedrag de spreekwoordelijke druppel - na een patroon van de afgelopen jaren -, waardoor de vrijwilligersovereenkomst met u per heden wordt opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. De KNLTB zal geen gebruik meer maken van uw activiteiten als vrijwilliger op door de KNLTB georganiseerde of ondersteunde evenementen. Door alleen over te gaan tot beëindiging van de vrijwilligersovereenkomst meent de KNLTB uw internationale ambitie niet in de weg te staan.”

2.15. ( De gemachtigde van) [verzoeker] heeft zich vervolgens per brief van 29 januari 2025 op het standpunt gesteld dat bij hem de indruk is gerezen dat sprake was van een arbeidsovereenkomst, en dat de opzegging van die arbeidsovereenkomst in rechte geen stand houdt. Partijen hebben vervolgens verder gecorrespondeerd maar hebben geen oplossing in der minne kunnen bereiken.

2.16. Na een verzoek daartoe van de Amjoy Cup op 7 januari 2025 om [verzoeker] en nog een andere persoon in te zetten voor twee toernooien in 2025, heeft KNLTB laten weten dat hij [verzoeker] niet meer als official inzet op door KNLTB georganiseerde of ondersteunde evenementen, en dat hij zijn best zal doen om voor de evenementen een goed alternatief te vinden. Ook is aan een aantal personen van toernooiorganisaties bevestigd dat als ze [verzoeker] inzetten, door KNLTB de garantiesubsidie niet zal worden verstrekt.

2.17. [verzoeker] heeft op 26 februari 2025 de (concurrerende) stichting TTON opgericht, met als activiteiten: “Het verzorgen van professionele, gekwalificeerde officials tijdens toernooien, die voldoen aan de hoogste standaarden, bij nationale of internationale wedstrijden.”

2.18. [verzoeker] heeft (elders) een dienstverband voor (thans) 0,8 FTE als docent Duits.

3 Het verzoek en het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek van KNLTB

3.1. [verzoeker] verzoekt vernietiging van de opzegging van de overeenkomst door KNLTB, met veroordeling om [verzoeker] binnen drie dagen na betekening van de beschikking weer toe te laten tot zijn werkzaamheden als scheidsrechter, en hem op de gebruikelijke wijze voor te dragen voor de positie van scheidsrechter bij internationale toernooien, beide op straffe van een dwangsom.

3.2. [verzoeker] stelt daartoe dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Daarbij doet hij een beroep op het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW, waar ook de internationale toernooien binnen en buiten Nederland bij betrokken moeten worden. Voor toernooien in Nederland betaalt KNLTB ook indirect middels de garantiesubsidies. Met alle werkzaamheden bij elkaar voldoet hij aan het rechtsvermoeden van het verrichten van arbeid, gedurende ten minste drie maanden, tegen betaling van loon. In dat vermoeden ligt besloten dat sprake is van een gezagsverhouding. [verzoeker] verricht zijn werkzaamheden al 15 jaar en zijn functie is van cruciaal belang voor de professionele tennissport. Voorts heeft KNLTB [verzoeker] ook betaald voor die werkzaamheden en blijkt gezag uit het feit dat er een reglement van toepassing is en hij ook (tweemaal) is berispt. Verder moet hij volgens de voorschriften van KNLTB (en voor de internationale kwalificaties) aan bepaalde minimumeisen voldoen (aantal wedstrijden) en heeft KNLTB betaald voor zijn opleidingen. KNLTB bepaalt voorts op basis van de beschikbaarheid wanneer en waar [verzoeker] wordt ingedeeld, en wie naar welk toernooi gaat, voor hoe lang en in welke rol (stoel- of hoofdscheidsrechter). Na indeling kan alleen in noodsituaties worden afgemeld. Ook voor toernooien is KNLTB feitelijk degene die bepaalt welke official er wordt geplaatst. Er is daarmee sprake van een arbeidsovereenkomst, en KNLTB had die niet mogen opzeggen.

3.3. KNLTB verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. Het gaat [verzoeker] feitelijk niet om de vraag of hij een arbeidsovereenkomst en daarmee aanspraak op loon heeft. Hij vordert ook geen loon. Het gaat hem (enkel) om de voordracht voor (internationale) toernooien. Het zijn van scheidsrechter heeft [verzoeker] (ook) zelf steeds bestempeld als hobby en vrijwilligerswerk, en hij heeft zich ook zo opgesteld. Hij werkt voorts als docent Duits en voorziet daarmee in zijn levensonderhoud. Aan het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW wordt niet voldaan, nu er niet wekelijks dan wel gedurende ten minste 20 uren per maand arbeid werd verricht. Ook overigens wordt de toets van 7:610 BW niet gehaald. [verzoeker] kreeg enkel de fiscaal toegestane vrijwilligersvergoeding betaald. Van loon is daarom al geen sprake, zoals dat ook in de vrijwilligersovereenkomst staat, maar ook gezag ontbreekt. Het stond [verzoeker] vrij om zelf te bepalen wanneer hij beschikbaar was, welke beschikbaarheid hij ook kon intrekken. [verzoeker] bepaalde zelf of hij op een uitnodiging in ging en was volledig vrij in zijn optreden als scheidsrechter en handelde naar eigen inzicht, daarin vond geen aansturing van KNLTB plaats. Het enkele feit dat hij een cursus moet hebben gevolgd, de spelregels moet toepassen en berispt kan worden als hij het reglement niet naleeft, maakt niet dat daarmee sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dat zou ook in strijd zijn met het reglement Arbitrage waarin staat dat een scheidsrechter functioneert op basis van een vrijwilligersovereenkomst. De vrijwilligersovereenkomst is voorts rechtsgeldig beëindigd. Er was sprake van een vrijwilligersovereenkomst, al dan niet als overeenkomst van opdracht, en die kan gewoon worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn, zoals ook is gebeurd.

3.4 KNLTB verzoekt voorwaardelijk, voor het geval het verzoek van [verzoeker] wordt toegewezen, de (arbeids)overeenkomst tussen partijen op de kortst mogelijke termijn te ontbinden

4 De beoordeling

4.1. De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is of tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst. [verzoeker] beroept zich in dat kader ook op het rechtsvermoeden van 7:610a BW.

Rechtsvermoeden?

4.2. Artikel 7:610a BW luidt als volgt: “Hij die ten behoeve van een ander tegen beloning door die ander gedurende drie opeenvolgende maanden, wekelijks dan wel gedurende ten minste twintig uren per maand arbeid verricht, wordt vermoed deze arbeid te verrichten krachtens arbeidsovereenkomst.” Wordt aan deze vereisten voldaan (dat tegen beloning, gedurende drie maanden, een minimale hoeveelheid arbeid wordt verricht), dan wordt vermoed dat sprake is van een arbeidsovereenkomst.

4.3. Alvorens kan worden toegekomen aan deze toets, moet in dit specifieke geval worden beoordeeld welke werkzaamheden meewegen voor dit rechtsvermoeden. Bij [verzoeker] is namelijk sprake van werkzaamheden als scheidsrechter voor KNLTB, die KNLTB rechtstreeks betaalt, maar ook van werkzaamheden als scheidsrechter voor (internationale) toernooien, waarbij hij niet door KNLTB betaald wordt, maar door de toernooiorganisatie. KNLTB kan hem daarbij wel voordragen. Geoordeeld wordt dat enkel de werkzaamheden waarvoor [verzoeker] door de KNLTB zelf wordt ingezet kunnen meewegen. Dat enkele feit heeft reeds tot gevolg dat niet aan het rechtsvermoeden wordt voldaan, nu [verzoeker] in 2024 voor (slechts) 6 dagen door KNLTB is ingezet als scheidsrechter. Ook in 2023 en in 2022 heeft [verzoeker] onvoldoende werkzaamheden voor KNLTB uitgevoerd om aan het minimaal voor het rechtsvermoeden vereiste aantal van 20 uur per maand te komen. Dat een toernooi waar [verzoeker] actief is geweest een (ongelabelde) subsidie krijgt voor de organisatie van dat toernooi, maakt niet dat KNLTB daarmee feitelijk de vergoeding van [verzoeker] betaalt, nu die subsidie door de organisatie naar eigen inzicht besteed kan worden. [verzoeker] kan dan ook niet in zijn standpunt worden gevolgd dat die wedstrijden voor het rechtsvermoeden (en de kwalificatie zelf) moeten worden meegeteld. Dat betekent dat het rechtsvermoeden [verzoeker] niet kan baten, en getoetst zal moeten worden aan artikel 7:610 BW, waarbij [verzoeker] voldoende aannemelijk moet maken dat aan de vereisten van arbeid, loon en gezag wordt voldaan.

Kwalificatie

4.4. De overeenkomst tussen partijen zal, zoals hiervoor reeds overwogen, aan de hand van artikel 7:610 BW moeten worden gekwalificeerd. Allereerst moeten dan de rechten en verplichtingen die partijen zijn overeengekomen worden vastgesteld, door uitleg aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Voldoen die rechten en plichten aan de omschrijving van een arbeidsovereenkomst, dan moet de overeenkomst als een arbeidsovereenkomst worden aangemerkt. Daarbij is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder het arbeidsrecht te laten vallen. Voorts heeft de Hoge Raad het toetsingskader in de uitspraak van 24 maart 2023 nader uitgelegd (ECLI:NL:HR:2023:443):

“3.2.5 Of een overeenkomst moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. Van belang kunnen onder meer zijn de aard en duur van de werkzaamheden, de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald, de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht, het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren, de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen, de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd, de hoogte van deze beloningen, en de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt. Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt. Het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt mede af van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.”

Eerst moet dus worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen over en weer overeen zijn gekomen.

Overeengekomen rechten en plichten

4.5. Uit de feiten volgt dat partijen zijn overeengekomen dat [verzoeker] zich mag aanmelden om als scheidsrechter wedstrijden te leiden voor KNLTB. Hij is daarbij volledig vrij in zijn keuze wanneer hij wel en niet beschikbaar is voor KNLTB. Een eerder aangegeven beschikbaarheid kan worden ingetrokken. Nadat een indeling is gemaakt en deelname van een scheidsrechter is bevestigd, wordt [verzoeker] geacht die werkzaamheden te komen verrichten op de dagen waarop KNLTB hem heeft ingedeeld. Die werkzaamheden moeten ook persoonlijk worden verricht. In geval van calamiteiten is afmelden mogelijk en verder kan [verzoeker] aangeven of hij last minute opgeroepen zou willen worden of niet. Een minimale beschikbaarheid is niet overeengekomen. Voor het behouden van een bepaalde status als scheidsrechter zijn er wel nationale en internationale minimumeisen. KNLTB kan [verzoeker] voordragen voor (internationale) toernooien.

4.6. [verzoeker] dient tijdens zijn werkzaamheden de spelregels toe te passen en op hem zijn gedragsregels en het Reglement Arbitrage van toepassing. Als [verzoeker] werkzaamheden heeft verricht, dient hij een declaratie in, waarbij hij reis- en onkosten en een dagvergoeding kan declareren en uitbetaald krijgt. Deze dagvergoeding is niet afhankelijk van het aantal uren of wedstrijden dat [verzoeker] op een dag doet.

Loon in de zin van artikel 7:610 BW?

4.7. Tussen partijen staat vast dat aan het element ‘arbeid’ van artikel 7:610 BW is voldaan. [verzoeker] is immers ingezet als scheidsrechter door KNLTB. [verzoeker] kon ook een vergoeding declareren voor de dagen dat hij werd ingezet en voor zijn onkosten. Partijen twisten evenwel over de vraag of dat kan worden gezien als loon in de zin van artikel 7:610 BW. KNLTB betwist dat de vergoedingen getypeerd moeten worden als loon, niet alleen omdat partijen dat hebben uitgesloten maar ook omdat zij binnen de fiscale grenzen van de vrijwilligersvergoeding blijven. [verzoeker] wijst er anderzijds op dat wezen voor schijn behoort te gaan. Geoordeeld wordt als volgt.

4.8. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vergoeding niet enkel uit onkosten en reiskosten bestaat, maar ook een vergoeding is voor de dag dat werkzaamheden worden verricht. KNLTB heeft aangevoerd dat geen sprake is van loon omdat dat is uitgesloten in de overeenkomst en KNLTB met de betalingen aan [verzoeker] bovendien onder de fiscale grens van de vrijwilligersvergoeding is gebleven. Niet relevant is dat partijen de vergoeding anders hebben genoemd. Voor zover een fiscale vrijwilligersvergoeding niet kan worden beschouwd als loon in de zin van artikel 7:610 BW, heeft KNLTB het standpunt van [verzoeker] dat hij in de afgelopen jaren ook wel boven het maximum van de fiscale vrijwilligersvergoeding betaald heeft gekregen onvoldoende gemotiveerd betwist. Geoordeeld wordt dan ook dat [verzoeker] een vergoeding heeft gekregen voor zijn werkzaamheden (weliswaar niet per uur maar wel per dag), die kan worden beschouwd als loon in de zin van artikel 7:610 BW.

In dienst van (gezag)

4.9. [verzoeker] verrichtte de laatste jaren een aantal dagen per jaar werkzaamheden als scheidsrechter voor KNLTB. Het aantal dagen dat [verzoeker] werd ingezet als scheidsrechter was wisselend en voornamelijk afhankelijk van de door hem zelf opgegeven beschikbaarheid. Voorts is niet gebleken dat [verzoeker] verplicht was om beschikbaar te zijn, en ook niet dat KNLTB verplicht was om hem in te delen als scheidsrechter. In de afgelopen drie jaren ging het om minder dan 20 dagen per jaar (en in 2024 zelfs maar 6), en daarmee een beperkte omvang. Van een vaste omvang (bijvoorbeeld aantal dagen of uren) of vaste tijden was geen sprake. Daarbij geldt dat een opgegeven beschikbaarheid ook nog kon worden gewijzigd, hetgeen [verzoeker] in 2019 ook heeft gedaan omdat hij in het buitenland werkzaamheden als scheidsrechter kon verrichten in de betreffende periode. Verder kon [verzoeker] zelf bepalen of hij beschikbaar was om last minute opgeroepen te worden of niet. Dat [verzoeker] door KNLTB werd ingepland maakt voorts nog niet dat sprake is van gezag. Ook bij het indelen van werkzaamheden door vrijwilligers of opdrachtnemers zal, als sprake is van meerdere vrijwilligers of opdrachtnemers en/of opdrachten, een planning moeten worden gemaakt. Voorts is van belang dat [verzoeker] voor de inzet bij buitenlandse toernooien niet afhankelijk is van KNLTB.

4.10. [verzoeker] moest zijn werkzaamheden als hij eenmaal was ingedeeld wel persoonlijk verrichten. Dat is hier echter een minder relevante omstandigheid, nu voor het verrichten van deze specifieke werkzaamheden ook bepaalde kennis/kwalificatie vereist is. Ongeacht op basis van welk type overeenkomst hij de werkzaamheden ook uitvoert, [verzoeker] is niet zomaar te vervangen door iemand anders.

4.11. Voor het verkrijgen van de vergoeding moest [verzoeker] zelf declareren, waarbij hij zowel een dagvergoeding als reiskosten en andere onkosten declareerde. Die vergoeding is onafhankelijk van de hoeveelheid werkzaamheden die op de betreffende dag door [verzoeker] moesten worden verricht. Het ging daarbij bovendien om een beperkte vergoeding.

4.12. Voorts staat vast dat [verzoeker] geen commercieel risico loopt en dat de beperkte inkomsten die hij van KNLTB ontvangt, een bijverdienste zijn, waarbij zijn hoofdverdienste genoten worden uit zijn inkomsten voor zijn werk als leraar Duits, met een dienstverband van (thans) 0,8 FTE.

4.13. De functie van [verzoeker] is voorts niet ingebed bij KNLTB. Vaststaat dat KNLTB geen enkele scheidsrechter in dienst heeft. Het is dus niet zo dat [verzoeker] hetzelfde werk doet als werknemers die wél bij KNLTB in dienst zijn: van de 15 internationale scheidsrechters (en totaal 139 scheidsrechters) is er geen één met een dienstverband, zodat de functie binnen KNLTB zelf niet voorkomt.

4.14. Voor het overige heeft [verzoeker] onvoldoende gesteld en gemotiveerd dat sprake is van gezag om te kunnen concluderen dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Hij heeft gesteld dat hij verplicht aanwezig moest zijn op bepaalde dagen (1 of 2 per jaar), maar KNLTB heeft daar ter zitting (onvoldoende betwist) tegenover gesteld dat [verzoeker] op de dagen waar hij op doelt niet of nauwelijks aanwezig was. Het enkele feit dat hij tweemaal berispt is voor naar het oordeel van de kantonrechter volstrekt ontoelaatbaar gedrag maakt dat niet anders. Daar komt nog bij dat onduidelijk is gebleven hoe de overeenkomst, of dat nu in 2009, 2011 of 2012 was, precies tot stand is gekomen, en of (en hoe) de overeenkomst en de uitvoering daarvan en de werkzaamheden volgens [verzoeker] in de loop der jaren zo zijn gewijzigd dat thans sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Conclusie

4.15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat het verzoek van [verzoeker] ter zake daarop strandt.

Verplichting KNLTB om [verzoeker] voor te dragen?

4.16. Voor zover [verzoeker] heeft bedoeld om het verzoek om hem op gebruikelijk wijze voor te dragen bij internationale toernooien ook te doen als geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, geldt dat KNLTB daar niet toe kan worden verplicht. KNLTB heeft de vrijwilligersovereenkomst met goede reden opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Gelet op al het bovenstaande is KNLTB niet langer gehouden [verzoeker] voor te dragen voor de positie van scheidsrechter bij internationale toernooien.

4.17. Nu geoordeeld wordt dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, wordt niet toegekomen aan het voorwaardelijk ingediende verzoek tot ontbinding.

4.18. [verzoeker] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van KNLTB worden begroot op:

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1. wijst de verzoeken af;

5.2. veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 1.153,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;

5.3. verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. T.M.A. van Löben Sels en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2025, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Higler-Huisman.