ECLI:NL:RBAMS:2025:4642 - Rechtbank Amsterdam - 8 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/125679-25
Datum uitspraak: 8 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 2 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt:
24 augustus 2020 (VIII Ko 509/20)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog elf maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB.
4 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Inleiding
De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure of procedures die ten grondslag ligt/liggen aan een EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich één van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden voordoet.
In deze zaak is sprake van een voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf, ten aanzien waarvan later de tenuitvoerlegging is bevolen.
De procedure die heeft geleid tot het vonnis van 15 oktober 2018 van the District Court Poznań-Stare Miasto in Poznań, waarbij de voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, moet aan artikel 12 OLW worden getoetst.
Indien aan de tenuitvoerleggingsbeslissing de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit ten grondslag ligt, moet ook de procedure die heeft geleid tot die veroordeling aan artikel 12 OLW worden getoetst.
De tenuitvoerleggingsbeslissing zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Standpunten van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman heeft opgemerkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedures en heeft geen beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zich ten aanzien van het vonnis van 15 oktober 2018 van the District Court Poznań-Stare Miasto in Poznań en het vonnis van de rechtbank Limburg van 6 december 2019 de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW voordoet, waardoor weigering van de overlevering op grond van dit artikel niet aan de orde is.
Oordeel van de rechtbank
Vonnis van 15 oktober 2018 van the District Court Poznań-Stare Miasto in Poznań
De rechtbank stelt op basis van de informatie in het EAB en de aanvullende brief van 3 juni 2025 vast dat zich ten aanzien van het vonnis van 15 oktober 2018 van the District Court Poznań-Stare Miasto in Poznań de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW (tweede alternatief) voordoet. Weigering op grond van artikel 12 OLW is niet aan de orde.
Vonnis van de rechtbank Limburg van 6 december 2019
Bij de aanvullende brief van 3 juni 2025 is de akte van uitreiking en de dagvaarding (met vertaling in het Pools) in de zaak die heeft geleid tot het vonnis van de rechtbank Limburg van 6 december 2019 overgelegd. Uit de akte van uitreiking blijkt dat de dagvaarding in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt. Uit de dagvaarding kan de rechtbank echter niet opmaken dat de opgeëiste persoon ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Gelet hierop doet zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW (eerste alternatief) niet voor.
Nu evenmin is gebleken dat zich de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, onder c tot en met d, OLW voordoen, kan de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW weigeren. De rechtbank ziet echter aanleiding om daarvan af te zien. De dagvaarding bevatte immers wel informatie over de tijd en plaats van de terechtzitting. De opgeëiste persoon heeft daarvan kennis moeten nemen nu de dagvaarding (met Poolse vertaling) aan hem in persoon is uitgereikt. Door vervolgens niet ter terechtzitting te verschijnen, heeft de opgeëiste persoon kennelijk afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. 5. Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. Het feit levert naar Nederlands recht op: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en valse sleutels
6 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
7 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, en 7, OLW.
8 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court in Poznań (Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter, mrs. M.C. Danel en L. Sanders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 8 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).
HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)), punt 53.